Hoogleraar privaatrecht Lodewijk Smeehuijzen pleit in het Nederlands Juristenblad voor erkenning van een nieuwe schadepost in het letselschadeproces: privacy-schade voor letselschadeslachtoffers. In dit blog worden de belangrijkste punten uit de bijdrage van Smeehuijzen uitgelicht. Zijn volledige bijdrage is hier terug te vinden.
Door mr. Demen Bülbül.
Inleiding
Letselschadeslachtoffers ontkomen er bij de vordering van schadevergoeding niet aan om privacygevoelige informatie prijs te geven. De verzekeraar zal in de regel namelijk pas overgaan tot het uitkeren van een schadevergoeding nadat eerst een volledig beeld is verkregen van het privéleven van het slachtoffer. Ter verkrijging van dit beeld zal de verzekeraar persoonlijke gegevens van het slachtoffer verzamelen en vragen naar privacygevoelige informatie over bijvoorbeeld diens gezinssituatie, financiële situatie, werksituatie en medische situatie.
Smeehuijzen constateert dat het verzamelen van persoonlijke gegevens en vragen naar privacygevoelige informatie in het letselschadeproces een schending van de privacy van een slachtoffer oplevert en daarmee zogenoemde privacy-schade. Tegenover deze privacy-schade zou volgens hem een schadevergoeding moeten staan. Smeehuijzen benadrukt meteen dat het niet om grote bedragen zal gaan: de schadevergoeding vanwege privacy-schade heeft vooral een symbolische betekenis. Het erkennen van privacy-schade als schadepost in het letselschadeproces kan evenwel bijdragen aan het verwerkingsproces van slachtoffers.
Grondslag
Iemand die in het algemeen het slachtoffer is geworden van een privacy-schending kan in zijn persoon zijn aangetast en derhalve op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b BW recht hebben op een schadevergoeding voor de immateriële schade die hij heeft geleden. Het recht op schadevergoeding bestaat echter slechts indien de aard en de ernst van de privacy-schending meebrengen dat de nadelige gevolgen van die privacy-schending voor het slachtoffer zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Smeehuijzen betwist niet dat het verzamelen van persoonlijke gegevens en vragen naar privacygevoelige informatie van letselschadeslachtoffers op zichzelf rechtmatig is. Echter, de normschending die centraal staat in de procedure – bijvoorbeeld een medische fout van een arts of een schending van een verkeersregel door een automobilist – zou volgens hem wél als grondslag kunnen dienen voor de vordering tot vergoeding van de privacy-schade. Voorwaarde is dan wel dat de privacy-schade het gevolg is c.q. in causaal verband staat met de initiële normschending, bijvoorbeeld die medische fout of schending van een verkeersregel.
Het causaal verband wordt in twee stappen vastgesteld: de normschending moet de schade feitelijk hebben veroorzaakt (conditio sine qua non-verband) en het verband met de initiële normschending moet zodanig zijn dat de privacy-schending, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
De eerste stap wordt in het onderhavige geval moeiteloos doorlopen: zonder medische fout of schending van een verkeersregel zou de verzekeraar geen persoonlijke gegevens verzamelen of privacygevoelige informatie vragen, en zou er dus geen privacy-schade zijn. Voorts staat de privacy-schade volgens Smeehuijzen ook in zodanig verband met de initiële normschending dat zij als een gevolg van die initiële normschending kan worden toegerekend, onder meer omdat de privacy-schade het voorzienbare gevolg van de initiële normschending is. Als voorbeeld: het is te voorzien dat een normschending welke leidt tot lichamelijk letsel als bijgevolg heeft dat de verzekeraar privacygevoelige informatie van het slachtoffer zal proberen te bemachtigen.
Vervolg
De conclusie dat privacy-schade voor vergoeding in aanmerking behoort te komen nu zij het gevolg is van de initiële normschending, wordt door Smeehuijzen verdedigd door diverse bestaande leerstukken analoog toe te passen. Ik licht er twee uit.
Smeehuijzen wijst allereerst op artikel 6:96 lid 2 BW. Dat artikel bepaalt in sub b onder meer dat de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking komen. Hieronder vallen bijvoorbeeld de kosten die een letselschadeslachtoffer noodgedwongen moet maken voor het inschakelen van een advocaat en welke, indien de aansprakelijkheid vast komt te staan, door de verzekeraar worden vergoed. Smeehuijzen betoogt dat privacy-schending op vergelijkbare wijze in wezen een vorm van ‘kosten’ vormt en dat ook deze kosten niet voor rekening van het slachtoffer, maar voor rekening van de verzekeraar moeten komen, nu zij het gevolg zijn van het onrechtmatige handelen van de schadeveroorzaker.
Ten tweede wijst Smeehuijzen op artikel 6:168 BW. Dat artikel bepaalt dat bepaalde schadeveroorzakende gedragingen moeten worden geduld vanwege het belang dat zij dienen, zonder dat dit afdoet aan de verplichting tot schadevergoeding. Men zou kunnen betogen dat het verzamelen van persoonlijke gegevens en vragen naar privacygevoelige informatie in het letselschadeproces door verzekeraars vanwege een bepaald belang geduld moet worden (namelijk het belang om een juist beeld te krijgen van het slachtoffer en de geleden schade), maar dat dat niet wegneemt dat het slachtoffer recht heeft op een vergoeding indien daarbij de privacy wordt geschonden.
Conclusie
Letselschadeslachtoffers krijgen bij de behandeling van hun zaak ongevraagd te maken met een inbreuk op hun privacy. Volgens Smeehuijzen leidt deze inbreuk tot zogenoemde privacy-schade. Deze privacy-schade zou voor vergoeding in aanmerking moeten komen, nu zij het gevolg is van een normschending die centraal staat in de procedure. Het zal weliswaar niet om grote bedragen gaan, maar door privacy-schade te erkennen als schadepost, geeft de verzekeraar er blijk van oog te hebben voor de privacy-schending waaraan slachtoffers ongevraagd worden onderworpen in het letselschadeproces. Dit kan weer bijdragen aan het verwerkingsproces van slachtoffers.
(Bron: Jeroen Bosch Advocaten)