Wanneer iemand in de uitoefening van zijn werkzaamheden een ongeval meemaakt, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij deze kan aantonen dat hij aan zijn zorgplicht ex artikel 7:658 BW heeft voldaan. Dit artikel houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor de schade. Dit betekent dat de werkgever in de meeste gevallen de geleden schade, waaronder de redelijke advocaatkosten, dient te vergoeden. Op 7 september 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan over advocaatkosten die zijn gemaakt betreffende een arbeidsongeval waarvoor de werkgever géén aansprakelijkheid heeft erkend.

Door mr. drs. Lilian Madu

Waar ging deze zaak over?
Het slachtoffer was op 18 september 2014 als werknemer betrokken geraakt bij een arbeidsongeval. Tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden voelde het slachtoffer plotseling heftige pijn in zijn rug. Hij draaide zich om en zag dat een zwaarbeladen vorkheftruck tegen zijn rug was aangereden. De Inspectie SZW heeft een onderzoek verricht naar de toedracht van het ongeval. Op 10 november 2015 concludeerde de inspectie dat de werkgever de Arbeidsomstandighedenwetgeving had overtreden en legde een boete op.

Het slachtoffer liet zich door verschillende belangenbehartigers bijstaan voor het claimen van zijn schade. De werkgever had nimmer expliciet aansprakelijkheid erkend, doch nam de letselschadezaak in behandeling en betaalde voorschotten uit. Het slachtoffer startte een verzoekschriftprocedure voorlopig deskundigenbericht. De rechtbank benoemde een deskundige voor een onderzoek naar het causaal verband tussen de door het slachtoffer gestelde klachten en het ongeval. Uit het deskundigenonderzoek volgde dat het causaal verband niet objectief kon worden vastgesteld. De belangenbehartiger declareerde een bedrag ad € 4.198,65 voor zijn werkzaamheden. De werkgever weigerde om dit bedrag aan het slachtoffer te vergoeden, beriep zich op het feit dat aansprakelijkheid nimmer was erkend en dat het causaal verband niet was vastgesteld.

De kantonrechter
Nu de werkgever weigerde om de advocaatkosten te vergoeden, maakte het slachtoffer een procedure aanhangig bij de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland om de advocaatkosten te vorderen. Bij wijze van eis in reconventie vorderde de werkgever de kosten van het deskundigenonderzoek.

De kantonrechter oordeelde – kort gezegd – dat gezien aansprakelijkheid nimmer was erkend, niet in rechte was vastgesteld en er ook geen bodemprocedure aanhangig was gemaakt voor het vaststellen van de aansprakelijkheid, de grondslag van de vorderingen ontbrak. Voor toepassing van artikel 6:96 BW, dient immers eerst sprake te zijn van een aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis. Gezien er volgens de kantonrechter geen sprake was van een aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis (want niet erkend, of vastgesteld), konden de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet worden toegewezen. De tegenvordering aangaande de kosten van het deskundigenonderzoek was hetzelfde lot beschoren. De kantonrechter overwoog als volgt: “Zoals in conventie echter reeds is overwogen is tussen partijen nog altijd geen bodemprocedure gevoerd met betrekking tot de vaststelling van aansprakelijkheid en de vergoeding van eventueel als gevolg van het ongeval geleden schade. Er is derhalve nu geen grondslag op grond waarvan [gedaagde in reconventie] gehouden kan worden de kosten van het deskundigenbericht aan [eiser in conventie] te betalen. De vordering ter zake dient dan ook te worden afgewezen.”

Het gerechtshof
Het slachtoffer en de werkgever hebben, respectievelijk appel en incidenteel appel ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter. Het gerechtshof overwoog dat het in deze zaak draaide om de vraag of voor toewijsbaarheid van buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b juncto lid 3 BW) noodzakelijk is dat aansprakelijkheid vaststaat of komt vast te staan. Daarnaast lag de vraag voor of het slachtoffer de door werkgever voorschoten kosten van het voorlopig deskundigenbericht diende te dragen.

Het gerechtshof heeft, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, uitgewerkt wanneer er een vergoedingsplicht voor kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid bestaat. Aan de hand hiervan kwam het gerechtshof tot de conclusie dat aansprakelijkheid in rechte voor de gevolgen van het ongeval niet behoeft te worden vastgesteld voor de toewijsbaarheid van buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand. Het gerechtshof overweegt dat uit het feit dat er een boete is opgelegd door de Inspectie SWZ, volgt dat het arbeidsongeval kan worden beschouwd als een aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis. De volharding in de betwisting door de werkgever van zijn aansprakelijkheid voor de door het slachtoffer gestelde gevolgen van het ongeval doet hieraan niet af.

De gevorderde buitengerechtelijke kosten
Het gerechtshof ging vervolgens over op het beoordelen van de gedeclareerde en gevorderde buitengerechtelijke kosten.

De gevorderde buitengerechtelijke kosten betroffen de periode medio september 2016 tot medio mei 2017. In die periode heeft de belangenbehartiger vanaf 23 januari 2017 werkzaamheden gedeclareerd in het kader van de verzoekschriftprocedure voor het voorlopig deskundigenbericht. In totaal heeft de belangenbehartiger 25,44 uur aan werkzaamheden gedeclareerd, tegen een uurtarief ad € 235,00 exclusief 6% kantoorkosten en 21% BTW.

Het gerechtshof heeft de reistijd (110 minuten) van het urentotaal afgetrokken. Want het was niet aannemelijk gemaakt dat het slachtoffer niet naar het kantoor van de belangenbehartiger kon afreizen voor het bespreken van de zaak.  De uren die de belangenbehartiger heeft besteed in het kader van de verzoekschriftprocedure werden ook van het urentotaal afgetrokken. Deze werkzaamheden zijn namelijk niet “buiten rechte” verricht.

Na aftrek van de reistijd en de uren die besteed zijn aan de verzoekschriftprocedure, resteerde er ongeveer 7,5 uur aan gedeclareerde buitengerechtelijke werkzaamheden. Deze tijd was tussen medio september 2016 en 23 januari 2017 in rekening gebracht voor: bespreking, correspondentie, telefoneren met het slachtoffer en het opstellen van stukken. Rekening houdend met een redelijke tijdsbesteding – gelet op de geringe complexiteit van de zaak en het feit dat de belangenbehartiger een gespecialiseerd letselschadeadvocaat is – achtte het gerechtshof vijf uren rechtsbijstand redelijk.

Van 7,5 uur aan buitengerechtelijke werkzaamheden heeft het gerechtshof 5 uur toegewezen. Het door de belangenbehartiger gehanteerde tarief van € 235,00 per uur (excl. BTW) acht het gerechtshof redelijk voor zover de kantoorkosten van 6% daaronder zijn begrepen.

De gevorderde kosten van het deskundigenoordeel
Het gerechtshof stelt voorop dat in het geval een voorlopig deskundigenbericht wordt overgelegd in een bodemprocedure, de partij die de kosten ervan heeft betaald en in het gelijk wordt gesteld, de kosten kan terugvorderen door middel van een proceskostenveroordeling. Het gerechtshof overweegt dat de aanhangige appelprocedure als bodemprocedure kan worden beschouwd. Nu echter het partijdebat over vaststelling danwel erkenning van aansprakelijkheid onvoltooid was en het gerechtshof eerder had overwogen dat het arbeidsongeval gezien het boeterapport kon worden beschouwd als een aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis, zag het gerechtshof geen aanleiding om het slachtoffer in deze procedure te veroordelen in de kosten van het voorlopig deskundigenbericht.

Conclusie
Het gerechtshof heeft in deze kwestie zwaar gewicht toegekend aan het feit dat er een boeterapport was van de Inspectie SWZ, waarin aan de werkgever een (bestuurlijke) boete is opgelegd wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet. Het ongevallenboeterapport van de Inspectie SWZ, alsmede het feit dat onbetwist vaststaat dat het slachtoffer tijdens zijn werk zijn rug heeft bezeerd en daardoor arbeidsongeschikt is geweest, maken dat er een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat. Dit betekent dat ook de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid dienen te worden vergoed.

Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten heeft het gerechtshof terecht geoordeeld dat de kosten die verband houden met de procedure voor het benoemen van een deskundige niet kunnen worden toegewezen. Van de gedeclareerde buitengerechtelijke werkzaamheden is het overgrote deel toegewezen.

Uit deze uitspraak volgt dat de schadeplichtigheid van een werkgever eigenlijk al is gegeven met een onherroepelijke beschikking van de Inspectie SWZ. Dit is opmerkelijk, nu een ander gerechtshof (gerechtshof ‘s-Hertogenbosch) bij uitspraak d.d. 15 oktober 2019 heeft geoordeeld dat er sprake was van schending van de zorgplicht (en dus een aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis), ondanks dat de Inspectie SWZ oordeelde dat er sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De status van een rapportage van de Inspectie SWZ lijkt nog niet helemaal te zijn uitgekristalliseerd in de rechtspraak. De uitspraak is in elk geval prettig voor slachtoffers van arbeidsongevallen, omdat uit de uitspraak volgt dat de schadeplichtigheid van een werkgever behoorlijk verstrekkend is.

(Bron: Elfi Letselschade Advocaat)