De directeur van een schoonmaakbedrijf loopt letsel op tijdens het schoonmaken van een kipfileermachine bij diens opdrachtgever. Partijen verschillen van mening over de toepasbaarheid van artikel 7:658 lid 4 BW. Aan de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland om de knoop door te hakken.

Door mr. Rick van Baal

Wat is er gebeurd?
De directeur van het schoonmaakbedrijf is op 15 mei 2017 een ongeval overkomen tijdens het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden aan een kipfileermachine bij diens opdrachtgever. De opdrachtgever is een pluimvee-verwerkend bedrijf dat zich voornamelijk bezighoudt met het produceren en verwerken van kippenvlees. Vivat is de aansprakelijkheidsverzekeraar.

Het schoonmaakbedrijf had vijf medewerkers in dienst die dagelijks bij het pluimvee-verwerkend bedrijf aan het werk waren. De directeur hielp zelf mee waar nodig. Bij het schoonmaken van een kipfileermachine liep de directeur een snijwond op aan zijn linker onderarm. De gevolgen waren dusdanig dat zijn onderarm uiteindelijk geamputeerd moest worden.

De directeur stelt het bedrijf aansprakelijk onder andere aansprakelijk op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. Vivat heeft namens het pluimvee-verwerkend bedrijf aansprakelijkheid afgewezen.

Toepasbaarheid artikel 7:658 lid 4 BW
Het deelgeschil gaat over de vraag of artikel 7:658 lid 4 BW van toepassing is op de situatie van de directeur. In artikel 7:658 lid 4 BW is kort gezegd bepaald dat een ‘werkgever’ die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, overeenkomstig lid 1-3 aansprakelijk is voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.

Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de reikwijdte van dit artikel ook van toepassing kan zijn op situaties waarin de arbeid door een zelfstandig ondernemer op grond van een overeenkomst van aanneming van werk wordt verricht (ECLI:NL:HR:2012:BV0616 Davelaar/Allspan). De Hoge Raad overweegt:

‘(…) dat de bepaling ertoe strekt bescherming te bieden aan personen die zich, wat betreft de door de werkgever in acht te nemen zorgverplichtingen, in een met een werknemer vergelijkbare positie bevinden. Dit brengt mee dat art. 7:658 lid 4 zich voor toepassing leent indien de persoon die buiten dienstbetrekking werkzaamheden verricht, voor de zorg voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij die werkzaamheden verricht. …’

Beslissing kantonrechter
Anders dan het pluimvee-verwerkend bedrijf betoogt, is de kantonrechter van oordeel dat de schoonmakers (en daarmee de directeur) voor de zorg van hun veiligheid wel degelijk afhankelijk waren van het pluimvee-verwerkend bedrijf. De schoonmakers hadden geen invloed op welke machines schoongemaakt moesten worden, het onderhoud van die machines en daarmee samenhangend de veiligheid van de machines. De schoonmakers waren in dit opzicht volledig afhankelijk van het pluimvee-verwerkend bedrijf. De kantonrechter ziet niet in waarom er in dit verband onderscheid gemaakt zou kunnen en moeten worden tussen de schoonmakers enerzijds en de andere schoonmakers (als werknemers van het pluimvee-verwerkend bedrijf) anderzijds.

Het feit dat het schoonmaakwerk was uitbesteed en dat dit schoonmaakwerk daarmee de verantwoordelijkheid van het schoonmaakbedrijf was, maakt niet dat die verantwoordelijkheid zich ook zou uitstrekken tot de veiligheidsrisico’s ten aanzien van (potentieel gevaarlijke) machines waarover het bedrijf juist in het geheel geen zeggenschap had.

Voor de toepassing van artikel 7:658 lid 4 BW is verder vereist dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden ‘in de uitoefening van het beroep of bedrijf’.

Het pluimvee-verwerkend bedrijf houdt zich bezig met de productie en machinale verwerking van pluimvee. Zoals zij zelf ook heeft toegelicht, dient zij uit hoofde van wet- en regelgeving te voldoen aan strenge hygiëne- en voedselveiligheidseisen. Om daaraan te kunnen voldoen is het schoonmaken van machines en werkruimten van essentieel belang. In het verleden werden de schoonmaakwerkzaamheden door eigen werknemers verricht. De kantonrechter oordeelt daarom dat ook sprake is van ‘in de uitoefening van het beroep of bedrijf’.

De kantonrechter verklaart ten slotte voor recht dat artikel 7:658 lid 4 van toepassing is op de situatie van de directeur. Partijen zullen buiten rechte verder moeten onderhandelen.

De beslissing van de kantonrechter kunt u hier lezen.

(Bron: Jeroen Bosch Advocaten)