Nadat een bedrijfsarts zich tegenover een arbeidsongeschikte werknemer laatdunkend heeft uitgelaten over diens letselschadeadvocaat, zijn de rapen gaar. Excuses van de arts mogen niet baten, het incident leidt tot diverse tuchtprocedures. Daarover gaat deze blog van advocaat Oswald Nunes.
Door mr. Oswald Nunes
Een advocaat stuurt namens een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer die re-integreert een brief aan een arbeidsdeskundige naar aanleiding van een concept-rapport dat over de werknemer is opgesteld. De beklaagde bedrijfsarts in deze zaak laat zich tijdens een spreekuurcontact met de werknemer laatdunkend uit over (de brief van) de advocaat. Het gesprek wordt buiten medeweten van de bedrijfsarts door de werknemer opgenomen en is de advocaat later ter ore gekomen.
De bedrijfsarts erkent zijn kritische uitlatingen en biedt de werknemer daarvoor zijn excuses aan. De werknemer klaagt niettemin bij de tuchtrechter maar zijn klacht tegen de bedrijfsarts wordt na een inhoudelijke beoordeling in twee instanties als ongegrond afgewezen.
De advocaat laat het er niet bij zitten en dient ook zelf een klacht tegen de bedrijfsarts in bij het tuchtcollege. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) beoordeelt de klacht van de advocaat inhoudelijk en wijst deze als ongegrond af.
Het Centraal Tuchtcollege (CTG) is in beroep echter van mening dat de advocaat niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende. Hiervoor dient sprake te zijn van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Deze eis vloeit voort uit de aard en strekking van de wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Is dit belang er niet, dan is een klager niet klachtgerechtigd en kan hij niet in de klacht worden ontvangen, aldus het CTG.
Het CTG acht aannemelijk dat de advocaat de uitlatingen van de bedrijfsarts als persoonlijk grievend en fysiek intimiderend en grensoverschrijdend heeft ervaren. Dit neemt niet weg dat er geen sprake is van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. De verdere belangen die de advocaat heeft aangevoerd (de kwaliteit van de bedrijfsarts – patiëntrelatie, het landsbelang, het belang van de rechtsontwikkeling en de nieuwe lichting bedrijfsartsen) staan in een te ver verwijderd verband of zijn te algemeen om als rechtstreeks belang van de advocaat te gelden. Het feit dat de cliënt van de advocaat instemt met het indienen van de klacht maakt dit niet anders. De slotsom is dat het Centraal Tuchtcollege de advocaat alsnog in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaart, waarmee aan een inhoudelijke beoordeling niet wordt toegekomen.
De les die uit deze uitspraak volgt is, dat een zorgverlener tegen wie een klacht wordt ingediend (eerst) nagaat of degene die klaagt wel klachtgerechtigd is. Volgens de wet BIG (artikel 65 lid 1) zijn klachtgerechtigd:
a) een rechtstreeks belanghebbende,
b) degene die aan de beklaagde een opdracht heeft verstrekt,
c) degene bij wie of het bestuur van een instelling waarbij de beklaagde werkzaam of voor het verlenen van individuele gezondheidszorg ingeschreven is en
d) de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Als een derde – zoals hier een advocaat op eigen titel – klaagt, kan die toets best wel eens tot gevolg hebben dat deze voor de klager negatief uitpakt. Geen belang betekent geen zaak.
De bedrijfsarts heeft na wat ongezouten en wellicht ondoordachte opmerkingen in twee verschillende procedures wel in twee instanties moeten procederen om het uiteindelijke oordeel van de tuchtrechter te horen.
Voor de klagende advocaat geldt hier het motto: Schoenmaker blijf bij je leest!
(Bron: KBS Advocaten)