Op 3 juni 2020 vindt een ongeval plaats tussen een fietser en voetganger. De voetganger (verzoekster) wandelde samen met een bosadviseur en vier familieleden op een openbare weg in een bos. Er was geen (brom)fietspad, geen voetpad en geen trottoir. Niet aan de linkerzijde van de weg, maar ook niet aan de rechterzijde van de weg.

Door mr. Anouk Korff, Vogelaar Bosch Spijer Advocaten

De fietser (verweerster) fietste op haar racefiets. Zij naderde de groep wandelaars van achteren. Vanuit de groep wandelaars bezien kwam in tegemoetkomende richting een andere fietser. Kort daarop reed verweerster verzoekster in haar rug aan. Beiden kwam hard ten val. Beiden liepen letsel op.

Verzoekster had een frozen schoulder door het ongeval. Hiervan is zij gelukkig nagenoeg hersteld. Verweerster liep een hersenschudding op. Nog altijd kampt zij met de gevolgen.

Partijen hebben elkaar over en weer aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade.

De verzoeken van verzoekster
Verzoekster verzoekt de rechtbank om vier dingen:

  1. Een verklaring voor recht dat verweerster volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval;
  2. Een veroordeling van verweerster tot voldoening van een voorschot van € 20.000,00;
  3. Een begroting van de kosten en/of Allianz (de verzekeraar van verweerster) te veroordeling tot voldoening van de kosten; en
  4. Een uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het verzochte voorschot op de schade en de kosten veroordeling.

Zij onderbouwt het verzoek als volgt:

Verweerster bracht haar fiets niet tijdig tot stilstand om een aanrijding te voorkomen. Hierdoor handelde zij onrechtmatig met letsel en schade tot gevolg. Zij handelde in strijd met artikel 19 Regelement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (‘RVV 1990’).

Het verweer
Verweerster voert verweer en doet een zelfstandig onvoorwaardelijk tegenverzoek. Uit de beschikking blijkt dat verweerster van mening is dat er sprake is van 50% aansprakelijkheid, dit vanwege eigen schuld aan de zijde van verzoekster. Dit omdat zij niet aan de uiterste zijde van de weg liep. Dat had zij moeten doen. Door dit niet te doen handelde zij in strijd met artikel 4 RVV 1990.

Het zelfstandig verzoek bestaat uit het horen van getuigen.

De beoordeling
Bij de bespreking van de beoordeling wordt enkel de aansprakelijkheid en de eigen schuld besproken.

De rechtbank oordeelt dat beide partijen een aandeel hebben in het ontstaan van het ongeval. Verweerster erkende dat zij haar fiets niet tijdig tot stilstand bracht. Uit de getuigenverklaringen en hetgeen op zitting is besproken, blijkt dat verzoekster niet aan de uiterste zijde van de weg liep. Hoewel niet geheel duidelijk werd waar verzoekster exact liep, kan wel met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat zij niet uiterst links of rechts liep, zo oordeelt de rechter.

De rechtbank oordeelt dat het, vanuit het oogpunt van het wegenverkeersrecht, gaat om handelen van twee gelijkwaardige verkeersdeelnemers. Beide hebben een verkeersnorm overschreden.

Bij de bespreking van de eigen schuld, bespreekt de rechtbank de feiten die zij van belang acht om tot een verdeling te komen.

Belangrijk is dat verweerster goed zicht had op de voetgangers en dat zij de voetgangers van achteren naderde. Het was voor verweerster duidelijk dat de voetgangers niet wisten dat zij zo dichtbij was. Ook zag zij de andere fietser naderen. De voetgangers zagen deze fietser ook. Verweerster zag ook dat de voetgangers een (groot) deel van de weg in beslag namen. Verweerster had geen bel. Zij was dus genoodzaakt om te roepen. Dit deed zij op het laatste moment. Het is niet duidelijk met welke snelheid zij exact reed, maar dat het hard was, staat vast. Dit, in combinatie met de schrikreactie van verzoekster (die naar rechts sprong) maakt dat verweerster niet in staat was verzoekster te ontwijken. Dat was wel mogelijk als zij tijdig had gewaarschuwd, minder hard reed of een ruimere inhaalmanoeuvre had uitgevoerd. Zij heeft aldus te weinig rekening gehouden met onverwachte gedragingen van de voetgangers.

Verzoekster valt ook iets te verwijten. Namelijk dat zij niet uiterst links of rechts van de weg of in de berm liep. Dat zij onverwachts naar rechts sprong, valt haar niet of nauwelijks aan te rekenen. Zij zag verweerster niet naderen en was te laat gewaarschuwd.

Dit maakt dat de rechtbank – alles afwegend – oordeelt dat het ontstaan van het ongeval voor het overgrote deel verweerster is aan te rekenen. De rechtbank oordeelt dan:

“De uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten leidt ertoe dat het eerste verzoek van [verzoekster] in zoverre wordt toegewezen dat billijkheid eist dat de aansprakelijkheid van [verweerster sub 2] wordt vastgesteld op 85%. Hieruit moet spiegelbeeldig worden afgeleid dat de rechtbank het tegenverzoek van [verweerster sub 2] in zoverre toewijst dat de aansprakelijkheid vanwege de eigen schuld van [verzoekster] wordt vastgesteld op 15%.”

Wat is er bijzonder aan deze uitspraak?
Er vallen een aantal dingen op. De rechtbank begint met het bespreken van de feiten. Vervolgens schrijft de rechtbank dat verweerster een verklaring voor recht vraagt dat sprake is van 50% aansprakelijkheid. Daarna bespreekt de rechtbank dat de eigen schuld de vergoedingsverplichting met 50% verlaagd. Vervolgens beoordeelt de rechtbank dat de billijkheid eist dat de aansprakelijkheid wordt vastgesteld op 85%. Het lijkt er sterk op dat er een aantal begrippen door elkaar worden gebruikt en verkeerd worden toepast.

Immers, eerst zal een beoordeling gemaakt moeten worden of iemand aansprakelijk is. Je bent wel of niet aansprakelijk. Een klein beetje aansprakelijk, voor de helft aansprakelijk of voor het grootste gedeelte aansprakelijk zijn kan niet. Het is wel of niet.

Dan kijkt men of sprake is van eigen schuld. Eigen schuld is in de wet opgenomen in art. 6:101 Burgerlijk Wetboek (BW). Dit artikel bepaalt dat als de benadeelde zelf bijdroeg aan het ontstaan van de schade de schadevergoedingsplicht (en dus niet de aansprakelijkheid!) kan worden verminderd. De rechter moet dan eerst beoordelen wie in welke mate heeft bijdragen aan het ontstaan van de schade (een causale verdeling). Daarna kan er een billijkheidscorrectie plaatsvinden, bijvoorbeeld door de aard, ernst en omvang van het letsel.

De billijkheidscorrectie ziet dus op het percentage eigen schuld en niet zoals de rechtbank schrijft op de aansprakelijkheid. Dat de billijkheid eist dat de aansprakelijkheid wordt vastgesteld op 85% is dan ook onjuist. Formuleert de rechter het juist, dan is verweerder aansprakelijk voor de schade, maar door het eigen aandeel van verzoeker wordt, na toepassing van een billijkheidscorrectie, de schadevergoedingsplicht met 15% verminderd. Zelfs als partijen hun verzoek of verweer wellicht slordig inrichten, dan is het wel zaak dat de rechter de juiste terminologie volgt. Anders wordt het erg rommelig.

(Bron: Vogelaar Bosch Spijer Advocaten)