In september 2024 deed het Gerechtshof Amsterdam een uitspraak over schadevergoeding. Deze zaak draaide om een slachtoffer van geweld dat extra smartengeld eiste. De strafrechter had al een schadevergoeding toegekend, maar het slachtoffer bleef kampen met nieuwe pijnklachten en psychische problemen. Dit arrest biedt inzichten voor slachtoffers die na een strafzaak nog aanvullende schade lijden. Daarover gaat deze blog van mr. Edwin Bosch.

mr. Edwin Bosch

Door mr. Edwin Bosch

De zaak betrof een ernstig geweldsincident. In 2015 schoot de oom van de eiser hem neer. Het slachtoffer raakte zwaargewond en moest een intensieve medische behandeling ondergaan. De strafrechter kende hem een immateriële schadevergoeding van € 15.000 toe. De zaak leek daarmee afgerond, maar later ontwikkelde het slachtoffer nieuwe klachten. Hij kreeg aanhoudende pijn door kogelfragmenten in zijn lichaam en ervoer meer psychische problemen. Daarom startte hij een civiele zaak en eiste hij een extra bedrag aan smartengeld.

Wat wilde de eiser?
De eiser vroeg om € 15.000 extra smartengeld, bovenop het bedrag dat hij al had ontvangen in de strafzaak. Dit zou het totaalbedrag op € 30.000 brengen. Hij vond dat de oorspronkelijke vergoeding zijn schade niet volledig dekte. Na het strafvonnis had hij namelijk nieuwe klachten ontwikkeld. Zijn argument: de strafrechter kende het volledige beeld van zijn lijden nog niet en kon daardoor niet alle schade meenemen in de toewijzing.

Wat vond gedaagde?
De gedaagde, de oom van het slachtoffer, vond dat in de zaak al definitief was beslist door de strafrechter. Volgens hem had de rechter toen al een inhoudelijk oordeel gegeven over de vergoeding voor de immateriële schade. Hij stelde dat er geen ruimte was voor extra vergoeding.

Hoe oordeelde de rechtbank in eerste aanleg?
De kantonrechter kende in eerste aanleg een aanvullende vergoeding toe van € 15.000. Hiermee ging de rechter mee in het argument van het slachtoffer dat er nieuwe klachten waren ontstaan. Deze klachten rechtvaardigden volgens de kantonrechter een extra vergoeding bovenop het bedrag dat al was toegekend in de strafzaak. Ook kende de kantonrechter het slachtoffer een vergoeding toe voor specifieke medische kosten. Gedaagde kwam van dit vonnis in hoger beroep.

Hoe oordeelde het hof in hoger beroep?
Nadat eiser aanvankelijk verstek liet gaan, en zijn vordering werd afgewezen, kwam eiser in verzet. Het Gerechtshof boog zich vervolgens opnieuw over de zaak.

Het hof oordeelde dat het slachtoffer recht had op aanvullende vergoeding. Zijn klachten, vooral de pijn door achtergebleven kogelfragmenten, waren pas ná het strafvonnis aan het licht gekomen. Het hof kende hem echter minder toe dan hij had gevraagd. De uiteindelijke vergoeding werd vastgesteld op € 3.500, niet de € 15.000 die het slachtoffer vorderde. De rechter vond € 3.500 redelijk, gezien de ernst van de klachten en het eerdere oordeel van de strafrechter over de psychische schade.

Wat is bijzonder aan deze uitspraak?
Het hof onderstreept in deze zaak dat slachtoffers ná een strafrechtelijke uitspraak waarin schadevergoeding is toegekend toch nog een civiele zaak kunnen starten. Als er nieuwe schade ontstaat, dan mag die schade alsnog worden gevorderd in een civiele procedure. Het hof markeert daarmee dat een eerdere strafrechtelijke vergoeding niet altijd definitief is. Nieuwe medische inzichten kunnen leiden tot een hogere vergoeding, mits goed onderbouwd. Ook geldt dat eerdere vergoedingen van de strafrechter geen belemmering vormen voor een aanvullende vergoeding, zolang de nieuwe schade niet bekend was bij de strafrechter.

Deze uitspraak biedt perspectief voor slachtoffers van geweld. Zij kunnen op basis van nieuwe klachten, die door de strafrechter nog niet zijn meegewogen, alsnog een aanvullende vergoeding vorderen.

(Bron: Vogelaar Bosch Spijer Advocaten)