In een recent vonnis van de Rechtbank Overijssel van 30 november 2022 wordt nog eens bevestigd dat de zogenoemde 50%-regel (anders dan de billijkheidscorrectie) niet doorwerkt in de regresverhouding tussen verzekeraars. In de in deze uitspraak aan de orde zijnde kwestie leidt dit ertoe dat het verkeersslachtoffer uiteindelijk (door de toepasselijkheid van de 50%-regel en een billijkheidscorrectie) een vergoeding ontvangt voor 75% van haar schade, terwijl haar ziektekostenverzekeraar (doordat zij zich wel op de billijkheidscorrectie, maar niet op de 50%-regel kan beroepen) aanspraak kan maken op ‘slechts’ 50% van de door haar gemaakte kosten.
Door mr. Roely Postma
Het vonnis heeft betrekking op een ongeval dat zich op 10 april 2019 voordeed op een overzichtelijk kruispunt in Enschede. Bij het ongeval waren een fietser en een bestuurder van een bestelbus betrokken.
De bestuurder van de bestelbus reed op een voorrangsweg. De fietser stond in eerste instantie stil, maar stak vervolgens plotseling toch de weg over. Het lukte de bestuurder van de bestelbus niet om nog te remmen of de fietser te ontwijken, waardoor een botsing ontstond. De fietser liep daarbij ernstig letsel op.
Bij deze kwestie zijn twee verzekeraars betrokken, te weten: Achmea als WAM-verzekeraar van de bestelbus en Menzis als ziektekostenverzekeraar van de fietser.
Tussen Achmea en de fietser is een minnelijke regeling tot stand gekomen, op grond waarvan Achmea 75% van de fietser haar schade heeft vergoed.
Richting Menzis heeft Achmea aangegeven bereid te zijn 50% van de medische kosten die Menzis voor haar rekening heeft genomen te vergoeden. Menzis meent evenwel dat zij recht heeft op hetzelfde schadevergoedingspercentage als het verkeersslachtoffer (in dit geval 75%) en gaat niet akkoord met Achmea haar aanbod.
Oordeel rechtbank
De rechtbank oordeelt allereerst dat Achmea (als de verzekeraar van de bestuurder van de bestelbus) verplicht is de schade van de fietser te vergoeden. Nu tussen partijen vaststaat dat sprake was van ‘eigen schuld’ (in de zin van artikel 6:101 BW) bij de fietser, geldt daarbij dat de vergoedingsplicht kan worden verminderd.
De verhouding tussen Achmea en de fietser
In de verhouding tussen de fietser en Achmea geldt daarbij de in de jurisprudentie geformuleerde 50%-regel, waardoor Achmea als de verzekeraar van de bestuurder van de bestelbus ten minste 50% van de schade dient te vergoeden.
De 50%-regel brengt een beperking mee voor wat betreft de mogelijkheid om een eigenschuldververweer te voeren jegens verkeerslachtoffers die ouder zijn dan 14 jaar (voor slachtoffers die jonger zijn dan 14 jaar geldt de zogenoemde 100% regel).
Indien het slachtoffer zelf een fout heeft gemaakt die geen opzet of daaraan grenzende roekeloosheid oplevert en geen sprake is van overmacht aan de zijde van de bestuurder, dan komt op grond van de genoemde regel ten minste 50% van de schade voor rekening van de eigenaar of houder van het motorrijtuig (zie hiervoor HR 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0526, IZA/Vrerink). Voor wiens rekening de resterende 50% van de schade komt, wordt (ex artikel 6:101 BW) bepaald door i) de mate waarin de gedragingen van beide partijen aan de schade hebben bijgedragen en ii) de billijkheid.
Achmea is, zoals gezegd, met de fietser overeengekomen dat zij 75% van de schade zal vergoeden. Daarbij lijkt het er volgens de rechtbank op dat eerst is gekeken naar de causale verdeling (die uitkwam op 75%-25% in het nadeel van de fietser) en vervolgens de voornoemde 50%-regel is toegepast (waardoor er 50% werd vergoed in plaats van 25%). Op deze 50% lijkt vervolgens een billijkheidscorrectie te zijn toegepast, waardoor 25% extra werd vergoed.
Volgens de rechtbank is deze toepassing van de 50%-regel juist.
De verhouding tussen Achmea en Menzis
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad (o.a. HR 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0526, IZA/Vrerink) overweegt de rechtbank vervolgens dat deze 50%-regel niet geldt in de verhouding tussen Achmea en Menzis als regres nemende verzekeraar.
De omvang van de schadevergoedingsplicht jegens Menzis dient te worden vastgesteld op basis van een causale afweging en (eventueel) een beperkte correctie op grond van de billijkheid.
Voor wat betreft de causale afweging acht de rechtbank van belang dat de bestuurder van de bestelbus op een voorrangsweg reed en de fietser desondanks bij het oversteken geen voorrang heeft verleend. De fietser heeft daarmee in strijd gehandeld met artikel 15 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) en dus onrechtmatig gehandeld. Deze gedraging weegt, vanwege het gevaarzettende karakter daarvan, volgens de rechtbank zwaar. De fietser had zich ervan moeten vergewissen of zij veilig kon oversteken. Dit geldt des te meer nu een getuige de fietser voor het oversteken stil heeft zien staan, maar vervolgens ineens de weg over zag steken. Volgens de rechtbank kan het ongeval gelet op het voorgaande in verregaande mate aan de fietser worden toegerekend.
Desondanks kan naar het oordeel van de rechtbank ook in enige mate aan de bestuurder van de bestelbus worden toegerekend dat hij niet in staat is gebleken te anticiperen op dergelijke verkeersfouten van anderen. De bestuurder van de bestelbus heeft zijn snelheid volgens de rechtbank onvoldoende teruggebracht, waardoor hij niet in staat was de botsing te vermijden.
Alle omstandigheden in ogenschouw nemend, oordeelt de rechtbank dat de voorrangsfout van de fietser voor 75% en het handelen van de bestuurder van de bestelbus voor 25% heeft bijgedragen aan het ongeval en de door fietser geleden schade. In de verhouding tussen Achmea en Menzis betekent dit dat Achmea op basis van de causale verdeling een vergoedingsplicht heeft van 25% van jegens Menzis.
Vervolgens dient, zoals gezegd, te worden beoordeeld of op deze verdeling een billijkheidscorrectie moet worden toegepast. In dat licht acht de rechtbank van belang dat Achmea zelf (zonder nadere motivering) heeft gesteld dat zij een billijkheidscorrectie van 25% billijk acht. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat uit de voornoemde rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat de billijkheidscorrectie in beginsel tot slechts een beperkte bijstelling kan leiden, zodat de billijkheidscorrectie volgens de rechtbank in ieder geval niet hoger zal zijn dan deze 25%.
Met het oog op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat Menzis uit hoofde van de causale verdeling (75%-25% in het nadeel van de fietser) en de billijkheidscorrectie (van 25%) aanspraak kan maken op vergoeding van 50% van de door haar gemaakte kosten.
Het feit dat in de verhouding tussen Achmea en de fietser 75% is vergoed doet volgens de rechtbank, anders dan dat Menzis heeft betoogd, niet aan het voorgaande af.
(Bron: Dirkzwager)