Op 28 juni 2022 heeft de Hoge Raad een aanvulling gegeven op het Taxibus-arrest uit 2002. In zijn arrest overweegt de Hoge Raad aan de hand van welke gezichtspunten beoordeeld kan worden of iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelt jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt.

mr. Nicole Verpaalen

Door mr. Nicole Verpaalen

De gezichtspunten die hierbij een rol spelen zijn als volgt (rov. 3.5.):

  • De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
  • De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
  • De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.

De Hoge Raad voegt hieraan toe dat op voorhand aan geen van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt.

Lees hierover ook meer in het eerdere blog dat wij hierover hebben geschreven.

Arrest van 20 september 2022
Op 20 september 2022 gaat de Hoge Raad nader in op het gezichtspunt ‘onverhoeds’. Het betreft een shockschadevordering van de ouders en zussen van een slachtoffer dat op een gruwelijke wijze van het leven is beroofd.

De ouders van het slachtoffer hebben hun zoon in het mortuarium moeten identificeren. Op zijn lichaam waren sporen te zien van enorm geweld. Zij zagen een man die gedeukt was en aan elkaar was gelijmd. Ze herkenden hun zoon niet. Ze herkenden alleen zijn handen. De zussen van het slachtoffer geven aan dat ze voor hun gevoel geen keus hadden en het lichaam van hun broer met eigen ogen moesten zien.

Bij de ouders van het slachtoffer is naast PTSS een gecompliceerde rouw gediagnosticeerd. Bij een van de zussen werd een combinatie van PTSS en een paniekstoornis gediagnosticeerd. Bij de andere zus werd PTSS en een depressieve stoornis gediagnosticeerd.

Aan de hand van de bewijsvoering heeft het hof vastgesteld dat met een slagvoorwerp hevig geweld is toegepast op het lichaam en het hoofd van het slachtoffer; onder meer dat de schedel is ingeslagen, de neus is verbrijzeld en de bovenkaak is gebroken. Het hof heeft overwogen dat de benadeelde partijen een nauwe en affectieve relatie hadden met hun zoon dan wel broer, dat de confrontatie met het overleden slachtoffer onmiskenbaar een hevige schok bij hen heeft teweeggebracht en dat deze schok bij alle benadeelde partijen heeft geleid tot ernstig geestelijk letsel in de vorm van een psychiatrisch erkend ziektebeeld. Op grond van overgelegde stukken van de behandelende psychologen heeft het hof vastgesteld dat dit geestelijk letsel bij alle benadeelde partijen bestaat uit een posttraumatische stressstoornis, in sommige gevallen gecombineerd met een (eenmalige) depressieve episode, een paniekstoornis en/of een gecompliceerde rouwstoornis.

Het hof oordeelt dat de benadeelde partijen recht hebben op een vergoeding ter zake van shockschade. De verdachte is het daar niet mee eens. De verdachte voert in cassatie aan dat de confrontatie van de benadeelde partijen met het slachtoffer niet onverhoeds en onvermijdbaar was.

De Hoge Raad oordeelt dat de toewijzingen van het hof ter zake van shockschade, op basis van de door het hof overwogen omstandigheden, niet blijk geeft van een onjuiste of onbegrijpelijke rechtsopvatting. De in de cassatieschriftuur benadrukte omstandigheden, dat de benadeelde partijen pas op een later moment met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit zijn geconfronteerd en dat die confrontaties niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar waren, doen daaraan – gelet ook op de vaststellingen van het hof rond de toedracht van het bewezenverklaarde, het op het slachtoffer toegepaste geweld en de directe familieband tussen het slachtoffer en de benadeelde partijen – volgens de Hoge Raad niet af. Het cassatiemiddel faalt.

Conclusie
Het gezichtspunt ‘onverhoeds’ dient blijkens het arrest van de Hoge Raad niet te restrictief uitgelegd te worden. Ook als het secundaire slachtoffer op een later moment met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit wordt geconfronteerd, betekent dit nog niet dat de confrontatie niet onverhoeds kan zijn. De omstandigheden van het geval spelen daarbij een grote rol. Het is dus belangrijk dat het secundaire slachtoffer betoogt waarom in zijn of haar specifieke situatie sprake is van shockschade (aan de hand van de gezichtspunten).

(Bron: Jeroen Bosch Advocaten)