De civiele kamer van het hof Den Haag wees op 3 mei 2022 een smartengeldvergoeding van €20.000 toe aan een slachtoffer van ernstig seksueel misbruik. Dat is goed nieuws, schrijft Anouk Korff in deze blog. “Hiermee bevestigt het hof de tendens dat de hoogte van het  smartengeld in de lift zit!

mr. Anouk Korff

Door mr. Anouk Korff

Waar draaide deze zaak om?
Verdachte wordt verdacht van het plegen van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. Zij was destijds nog geen twaalf jaar. Het slachtoffer was aan de zorg en opvoeding van verdachte toevertrouwd. Hij was namelijk haar stiefvader.

Het slachtoffer voegde zich als benadeelde partij in de strafzaak. Het slachtoffer vorderde €20.000 smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente.

De strafrechter veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Aan het slachtoffer wees de rechtbank €5.000 smartengeld toe, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het meer gevorderde wees de strafrechter af.

Waarom wees de strafrechter slechts €5.000 toe?
De strafrechter oordeelt dat artikel 6:106 BW in beperkte gevallen recht geeft op een vergoeding van andere schade dan vermogensschade. In de wet zijn die gevallen limitatief opgesomd. Het slachtoffer overlegde stukken waaruit blijkt dat zij een PTSS heeft en EMDR-therapie volgde. Hoewel deze therapie voor een afname van de klachten zorgde, schat men in dat langdurige behandeling nodig is.

De rechtbank oordeelt dat tussen de PTSS en het seksueel misbruik een causaal verband bestaat. Bij de begroting van de schade kijkt de rechter naar de ernst van de inbreuk op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer, de gevolgen voor het slachtoffer en naar bedragen die in soortgelijke zake zijn toegewezen. Naar welke zaken de strafrechter heeft gekeken is onduidelijk.

Hoger beroep bij de civiele kamer
Het slachtoffer is het niet eens met de uitspraak van de rechter. Aangezien de officier van justitie en de veroordeelde geen hoger beroep instelden en hetgeen meer gevorderd werd is afgewezen, stelt het slachtoffer hoger beroep in bij de civiele kamer.

Wat voert het slachtoffer aan?
De eerste grief richt zich tegen de hoogte van het bedrag. Volgens het slachtoffer onderschatte de rechtbank de ernst van de inbreuk vader met dochterop de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de ernst van de gevolgen. Gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken, had de vordering integraal moeten worden toegewezen.  De tweede grief richt zich tegen het afwijzen van een deel van de vordering. De rechtbank had het niet toegewezen deel niet-ontvankelijk moeten verklaren. De derde grief richt zich tegen het feit dat de zaak niet is verwezen naar de schadestaatprocedure. Dit had wel gemoeten zodat de totale schade van het slachtoffer kan worden ingeschat wanneer sprake is van een medische eindtoestand. De vierde en laatste grief betreft een subsidiaire grief. Slagen grief 1 tot en met  3 niet, dan moet het toegewezen bedrag in ieder geval hoger worden vastgesteld.

Ter zitting zijn de grieven toegelicht. Aangevoerd wordt dat het slachtoffer ten tijde van het misbruik slechts acht jaar was. Het misbruik heeft lange tijd plaatsgevonden. Het misbruik is gepleegd door iemand bij wie zij zich bij uitstek veilig en beschermd had moeten voelen. Door het misbruik veranderde het slachtoffer. Zij is angstiger, vertoont vermijdend gedrag, ze is opstandig, boos, slaapt minder goed, heeft concentratieproblemen en negatieve gedachtes. Ook is sprake van hoofdpijn.

Ter zitting voert de moeder van het slachtoffer aan dat zij zich zorgen maakt om haar dochter. Het slachtoffer is erg wantrouwend naar andere mensen. Ook naar haar moeder. Er is sprake van een negatief zelf- en wereldbeeld. Zij stoot nieuwe contacten af. Ook heeft het slachtoffer aangegeven suïcide te willen plegen. Ook heeft het slachtoffer nog een brief van de GZ-psycholoog overgelegd.

Het verweer van de veroordeelde
De veroordeelde voert aan dat het vonnis van de rechtbank bekrachtigd moet worden. De vordering in hoger beroep moet worden afgewezen. Ter zitting verzoekt de veroordeelde uitdrukkelijk geen proceskostenveroordeling uit te spreken. Ter zitting betwist de veroordeelde het causaal verband tussen de gebeurtenissen en de PTSS niet betwist.

De beoordeling van het hoger beroep
Het hof beschrijft op de eerste plaats hoe rechters het smartengeld begroten. Daarna gaat het hof in op de feiten.

Van belang is dat het slachtoffer ten tijde van het misbruik acht jaar was. De veroordeelde, haar stiefvader, was 51 jaar. Het misbruik vond bijna wekelijks plaats van eind 2018 tot maart 2020. De seksuele handelingen waren van vergaande aard. In de arbeidsongeval oordeel rechteruitspraak bespreekt het hof deze expliciete en vergaande handelingen. Deze handelingen vonden plaats in haar huis waar zij met haar moeder woonde. Een plek waar zij zich veilig had moeten voelen. Het misbruik vond plaats op het moment dat de moeder van het slachtoffer naar haar werk en/of avondschool was. Het slachtoffer was dan alleen met veroordeelde en haar jongere broertje thuis.

Onder verwijzing naar uitspraken van de Hoge Raad oordeelt het hof dat de aard en ernst van het bewezenverklaarde seksueel misbruik meebrengen dat de nadelige gevolgen voor het slachtoffer zo voor de hand liggen, dat reeds daarom al sprake is van een aantasting in de persoon die recht geeft op naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Uit de overgelegde stukken en hetgeen op zitting naar voren is gekomen, blijkt dat de klachten nog niet zijn verdwenen en dat het seksueel misbruik een grote impact op het slachtoffer heeft gehad en nog heeft.

Bij de begroting van het bedrag, oordeelt het hof als volgt:
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in zijn betoog dat het door de rechtbank toegewezen bedrag van €5.000 in lijn is met vergelijkbare zaken. In de eerste plaats zijn de door [geïntimeerde] genoemde zaken niet goed vergelijkbaar, gelet op de ernst van het seksueel misbruik van het meisje, zoals blijkt uit de [….] weergegeven omstandigheden. Verder dateren de door [geïntimeerde] aangehaalde uitspraken van 2011 of daarvoor. Nog daargelaten dat rekening moet worden gehouden met de geldontwaarding, heeft appellante er terecht op gewezen dat sinds 2010 in de rechtspraak een ontwikkeling gaande is waarbij er meer aandacht is voor het leed van het slachtoffer die mede tot uiting komt in het toekennen van een reëlere (hogere) immateriële schadevergoeding. Het hof acht de door appellante aangehaalde, meer recente uitspraken dan ook eerder maatgevend voor de toe te kennen immateriële schade…

Uiteindelijk wijst het hof de gevraagde €20.000 toe.

Wat is bijzonder aan deze uitspraak?
Het hof haalt in deze uitspraak aan dat er sinds 2010 in de rechtspraak een ontwikkeling gaande is waarbij meer aandacht is voor het leed van het slachtoffer. Dit komt, mede, tot uitdrukking in het toekennen van reëlere (hogere) smartengeld vergoedingen.

Slachtofferadvocaten voeren dit al jaren aan en het is goed dat het hof hier zich zo expliciet over uitgelaten heeft.  Hopelijk volgen rechtbanken en andere hoven deze lijn en wijzen ook zij hogere bedragen toe.

(Bron: Vogelaar Bosch Spijer Advocaten)