Nadat een verwarmingsmonteur bij het afdalen van een vlizotrap ten val komt, wordt de bezitter van de woning in een deelgeschilprocedure aansprakelijk bevonden op grond van artikel 6:174 BW (gebrekkig opstal), en ook diens aansprakelijkheidsverzekeraar is vergoedingsplichtig. De opgevoerde buitengerechtelijke kosten in verband met het voeren van het deelgeschil kunnen de dubbele redelijkheidstoets doorstaan.
Door mr. A.C. (Jos) Soetens
Op 12 november 2021 verricht een verwarmingsmonteur in Eindhoven onderhoudswerkzaamheden aan een cv-ketel op de zolder van een van de klanten van zijn werkgever. Nadat hij zijn werkzaamheden heeft afgerond, komt hij ten val bij het afdalen van de vlizotrap. De bovenste trede van de vlizotrap was daarbij losgebroken. Als gevolg van de val raakt de monteur langdurig arbeidsongeschikt.
Zijn advocaat stelt de bezitter van de woning aansprakelijk op grond van artikel 6:174 BW, omdat de woning niet voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld, en daardoor een gevaar voor personen opleverde, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt. De vlizotrap betrof namelijk een duurzaam met het gebouw verenigde constructie als bedoeld in artikel 6:174 lid 4 BW.
Ondanks verscheidene rappels nam de bezitter van de woning geen standpunt in ter zake aansprakelijkheid. De advocaat van het slachtoffer zag zich daarom genoodzaakt een deelgeschilprocedure te starten. Daarin betoogde hij, met verwijzing naar de door het slachtoffer betrokken stellingen en overgelegde foto’s, dat met een redelijke mate van waarschijnlijkheid was aangetoond dat de vlizotrap – en dus de woning – gebrekkig was.
De (verzekeraar van de) bezitter van de woning slaagde er niet in om voldoende relevante twijfel te zaaien over de toedracht en de gestelde gebrekkigheid. De door haar (verzekeraar) ingeschakelde technisch onderzoeker beschreef weliswaar verschillende mogelijke scenario’s, zoals (i) het bij het betreden van de trap losschieten van de bovenste traptrede en (ii) het loszitten van de bevestiging van de knikarmen. Echter, bij beide beschreven scenario’s kon het ervoor worden gehouden dat de vlizotrap niet voldeed aan de eisen die daaraan mochten worden gesteld.
Ook misstappen althans uitglijden door het slachtoffer werd als mogelijk scenario aangevoerd door de bezitter. Echter, ook dan zou de traptrede – zo bevestigde de rechtbank – niet moeten kunnen losbreken, wanneer iemand zich daar in zijn val aan probeert vast te grijpen.
Op grond van de directe actie als bedoeld in artikel 7:954 lid 1 BW wordt ook de aansprakelijkheidsverzekeraar van de bezitter schadevergoedingsplichtig geacht jegens het slachtoffer.
Tot slot worden de opgevoerde buitengerechtelijke kosten in verband met het voeren van het deelgeschil volledig toegewezen, omdat zij zowel voor wat betreft het aantal uren als het gehanteerde uurtarief de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan.
Belang voor de praktijk
De deelgeschilprocedure is niet bedoeld voor zaken waarin ter beslechting van het geschil (uitgebreide) onderzoeken of aanvullende bewijsopdrachten geboden zijn. Dit neemt echter niet weg dat ook wanneer er discussie bestaat over de toedracht van een ongeval, een zaak zich prima kan lenen voor behandeling in een deelschilprocedure. Van belang is dat de voor toewijzing van een verzoek benodigde feiten zijn gesteld én met een redelijke mate van waarschijnlijkheid op basis van het beschikbare dossier kunnen worden vastgesteld.
Ten overvloede: de door mr. Dr. R.H. de Bock in haar dissertatie geformuleerde bewijswaarderingsmaatstaf, om tot een weloverwogen oordeel over de waardering van het bewijs te komen en om dat oordeel inzichtelijk te kunnen motiveren, zou een inspiratierbon kunnen zijn. Die bewijswaarderingsmaatstaf komt erop neer dat een feit voor de civiele rechter is bewezen:
I: wanneer uit de beschikbare (relevante) bewijsmiddelen redelijkerwijs kan worden afgeleid dat het feit zich heeft voorgedaan;
II: uit de bewijsmiddelen niet even goed kan worden afgeleid dat wat de wederpartij met betrekking tot dat feit stelt, zich heeft voorgedaan (JS: in casu leidden de door de wederpartij beschreven alternatieve scenario’s – hoewel zij misschien niet per se onmogelijk waren – tot dezelfde conclusie, namelijk dat een gebrek aan de vlizotrap de oorzaak van de schade is);
III: terwijl zich evenmin de situatie voordoet dat bewijsmateriaal ontbreekt, dat redelijkerwijs aanwezig verwacht mag worden.