De branchevereniging NLE heeft vandaag een reactie gepubliceerd op het memo van prof. dr. Lex Hoogduin, waarin hij in opdracht van het Verbond van Verzekeraars een zestal aanbevelingen doet over de gehanteerde rekenrente in letselschadezaken. De vereniging van keurmerkkantoren NLE gaat op elk van de aanbevelingen van Hoogduin in en concludeert dat de aanbevelingen van de Rechtspraak d.d. maart 2022 nog steeds actueel zijn en vooralsnog beter aansluiten bij de wijze waarop toekomstige schade dient te worden berekend.

De publicatie van de NLE d.d. 14-03-2023:

Branchevereniging NLE heeft kennis genomen van het memo van prof. dr. Lex Hoogduin, dat door hem is opgesteld op verzoek van het Verbond van Verzekeraars. Het streven van het Verbond van Verzekeraars is om te komen tot verdere standaardisering, minder discussies en snellere duidelijkheid voor het slachtoffer. De vrees is echter dat met dit initiatief de discussies zullen toenemen en het schaderegelingstraject, zeker waar het gaat om de financiering van de toekomstige schade, meer complex wordt.

In algemene zin wordt in het memo voorbij gegaan aan het uitgangspunt dat het slachtoffer volledige schadevergoeding toekomt, waarbij de grootst mogelijke zekerheid moet worden verschaft. De schadevergoeding moet er hierbij toe dienen dat toekomstige schade volledig wordt gecompenseerd, waarbij de risico’s voor het slachtoffer zoveel mogelijk worden beperkt, mede door een zorgvuldige afweging van de goede en kwade kansen. De Hoge Raad heeft reeds in een ver verleden geoordeeld dat het slachtoffer daarbij recht heeft op een bedrag ineens. Voor de bepaling van de som ineens wordt momenteel bij de berekening daarvan aansluiting gezocht bij de aanbevelingen van de Rechtspraak (maart 2022).  Hoogduin meent dat dit significante bijstelling behoeft en komt met 6 aanbevelingen.

Aanbeveling 1: kies voor een indeling in twee perioden: de termijn waarover voldoende marktinformatie beschikbaar is, zijnde de eerste 50 jaar en de periode daarna.

Waar eveneens wordt gesproken over de eerste 5 jaar kiest Hoogduin dan toch ook voor 3 perioden. De periode van 50 jaar lijkt daarbij te ruim bemeten, nu voor de belegging van het uitgekeerde kapitaal aansluiting moet worden gezocht bij de spaarrentes en niet bij het rendement op aandelen en/of staatsobligaties, zoals gesuggereerd wordt door Hoogduin. In die zin is een periode van 20 jaar meer representatief, mede omdat voorspellingen ten aanzien van spaarrentes bij een langere periode te speculatief worden .

Aanbeveling 2: Als de feitelijke inflatie op het moment van vaststellen van de letstelschade-uitkering afwijkt van 2% (zoals dat op dit moment het geval is), wordt aangenomen dat deze in 5 jaar in gelijke stappen toe beweegt naar het door de ECB nagestreefde inflatiecijfer van 2%.

De inflatie waarover wordt gesproken op dit moment betreft de prijsinflatie, waarmee iedereen – en dus niet alleen slachtoffers met letsel – wordt geconfronteerd (lees: verlies van koopkracht). Voor de schadeberekening dient echter aansluiting te worden gezocht bij de inflatie op loonontwikkeling.

Aanbeveling 3: Gebruik de Harmonised Index of Consumer Prices (HICP) over de afgelopen 12 maanden voor Nederland, gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling van voedsel en energie (kerninflatie) en overheidsmaatregelen, mits praktisch goed uitvoerbaar, als de inflatie die naar de waarde van 2% toe groeit.

Ook hier wordt ten onrechte verwezen naar de koopkrachtontwikkeling. Voor de berekening geldt simpelweg dat wordt nagegaan hoe het inkomen zonder ongeval zich zou hebben ontwikkeld in vergelijking met de feitelijke situatie na ongeval. Daarbij geldt voor de inflatie het verloop van de inkomensontwikkeling in Nederland.

Aanbeveling 4: Gebruik voor de rente over de eerste vijftig jaar de swapcurve voor Nederlandse staatsobligaties

Het verwijzen naar de rente over staatobligaties is wellicht ingegeven om te kunnen concluderen tot een hogere rente. Echter, enerzijds geldt ook hier dat een periode van 50 jaar niet is te overzien, terwijl anderzijds van een slachtoffer niet kan worden gevraagd om het schadebedrag in een andere vorm te beleggen dan via een (risicomijdende) spaarrente. Een spaarrente is voor een slachtoffer te begrijpen en te overzien; beleggen van kapitaal (ook in obligaties) brengt nu eenmaal (ook ongunstige) risico’s met zich mee. Dat doet dan afbreuk aan het basisprincipe dat het slachtoffer de groots mogelijke zekerheid moet worden verschaft.

Aanbeveling 5: Gebruik voor de vaststelling van de risicovrije evenwichtsrente na 50 jaar de som van de gemiddelde meetkundige reële groei van het bruto binnenlands product over de afgelopen 20-25 jaar (op basis van CBS -cijfers) en 2% inflatie.

Aanbeveling 6: Hanteer vijf jaar voor de convergentie van de risicovrije rente in de eerste vijftig jaar naar de risicovrije evenwichtsrente daarna.

Bij de begroting van de schade zijn er twee fasen die volgen uit artikel 6:105 BW. In de eerste fase wordt de omvang van de schade vastgesteld aan de hand van een weging van de goede en kwade kansen. Vervolgens kan dan gekozen worden om de schade te betalen als een som ineens of door middel van een periodieke uitkering.

Bij betaling van een som ineens komt het renterisico volledig te liggen bij het slachtoffer. Bij de bepaling van de som ineens is al rekening gehouden met de weging van de goede en kwade kansen. Echter, ook dient rekening te worden gehouden met het risicoprofiel van het slachtoffer, waarbij de Rechtspraak duidelijk stelt dat het slachtoffer de grootst mogelijke zekerheid moet worden geboden.

Hoogduin stelt niettemin dat het slachtoffer mogelijk economisch gezien in een gunstigere positie wordt geplaatst dan anderen, in welk verband hij in overweging geeft een risicopremie te hanteren. Echter, om reden dat er al een afweging van goede en kwade kansen heeft plaatsgehad bij het bepalen van de uitgangspunten voor de schadeberekening, is het niet gerechtvaardigd daartoe nog een keer een risicopremie op te nemen. Los hiervan wordt het in de praktijk met deze aanbevelingen onnodig meer complex gemaakt. 

De NLE is voorts van mening dat Hoogduin in zijn voorstel voorbij gaat aan de fiscale aspecten die relevant worden indien gekozen wordt voor (staats)obligaties in plaats van bankrentes. Navolging van het voorstel van Hoogduin kan mogelijk ook leiden tot een explosieve groei van de belastingschade.

Voorlopige conclusie
Resumerend is het gerechtvaardigd om te concluderen dat de aanbevelingen van de Rechtspraak d.d. maart 2022 nog steeds actueel zijn en vooralsnog beter aansluiten bij de wijze waarop toekomstige schade dient te worden berekend.