Een letselschadeadvocaat dient een klacht in tegen de huisarts van haar cliënt, omdat de huisarts haar onbehoorlijk zou hebben bejegend en heeft geweigerd aan haar cliënt een medische verklaring af te geven. Omdat de klacht niet toeziet op de individuele gezondheidszorg maar betrekking heeft op het beroepsmatig belang van de letselschadeadvocaat, wordt de klacht door het Regionaal Tuchtcollege niet-ontvankelijk verklaard.

De advocaat staat haar cliënt bij in een letselschadezaak nadat hij het slachtoffer is geworden van een verkeersongeval. Hij heeft haar meegedeeld dat zijn huisarts hem in verband met slaapproblemen door voet- en schouderklachten had aangeraden een beter matras aan te schaffen. Dat heeft hij gedaan en hij vraag zijn advocaat via Whatsapp of de kosten daarvan vergoed zouden kunnen worden door de aansprakelijke verzekering. Daarop heeft de advocaat haar cliënt eveneens via Whatsapp gevraagd of hij een brief van de huisarts zou kunnen krijgen, waarin vermeld staat dat het voor zijn gezondheid beter zou zijn om een dergelijk matras aan te schaffen.

Vervolgens laat de cliënt het bericht van zijn advocaat aan zijn huisarts zien. De huisarts stuurt de advocaat, via de telefoon van de cliënt, een Whatsapp-bericht terug. Hij schrijft onder andere: “graag in het vervolg geen onzinnige uitspraken doen tegen patiënten”. De advocaat dient daarop een klacht in tegen de huisarts via de website van de praktijk. In antwoord op deze klacht schrijft de huisarts haar onder andere per e-mail: “Als u vragen/verzoeken heeft richting een arts, moet u dit schriftelijk richting de arts doen, niet met een app richting de patiënt. Uw onprofessionele gedrag heeft mijn, door u genoemde, onprofessionele reactie uitgelokt”.

De advocaat stapt vervolgens naar het Regionaal Tuchtcollege. Ze verwijt de huisarts dat hij heeft geweigerd een geneeskundige verklaring af te geven aan haar cliënt en dat hij daarover een WhatsAppbericht en een e-mail aan haar heeft geschreven waarin de huisarts haar onbehoorlijk heeft bejegend, zich niet heeft gedragen en uitgelaten zoals een professionele arts betaamt en zich niet open en leerbaar heeft opgesteld. Daarmee heeft hij de artikelen 2, 4, 8 en/of 9 van de Gedragscode voor artsen geschonden, aldus de advocaat.

De voorzitter van het tuchtcollege overweegt dat er geen sprake is van een behandelrelatie tussen de huisarts en klaagster. Bij een klacht over het handelen buiten een behandelrelatie moet een klager een rechtstreeks eigen belang bij die klacht hebben, dat bovendien geplaatst moet kunnen worden in het kader van de individuele gezondheidszorg. Dat is in deze zaak niet aan de orde, aldus de voorzitter.

De advocaat stelt dat zij het in het belang van de veiligheid en/of de gezondheid van de patiënten noodzakelijk vindt om deze klacht tegen de huisarts in te dienen. Het valt echter niet in te zien dat de beklaagde berichten van de huisarts aan de advocaat effect of invloed hebben op de individuele gezondheidszorg. Het is niet gezegd dat de huisarts op vergelijkbare wijze met zijn patiënten communiceert, en ook als dat wel zo zou zijn, dan kan de advocaat daarover geen klacht indienen vanwege gebrek aan een rechtstreeks eigen belang daarbij.

Bovendien heeft het contact tussen de huisarts en de advocaat plaatsgevonden in het kader van de werkzaamheden van klaagster als letselschadeadvocaat. De opmerking dat de huisarts bij haar cliënt de indruk heeft gewekt dat klaagster onkundig is, waardoor de kans bestaat dat haar cliënt voor negatieve mond-tot-mond reclame zorgt, dan wel zijn relatie met klaagster wegens gebrek aan vertrouwen verbreekt, betreft een eigen beroepsmatig belang van klaagster als advocaat. Dit belang raakt eveneens niet de individuele gezondheidszorg en houdt als zodanig geen verband met de aard en strekking van het tuchtrecht.

De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht daarom niet-ontvankelijk, waardoor verder onderzoek naar de klacht niet nodig is.