Collectieve schaderegelingen zijn vaak niet goed doordacht, onvoldoende uitgewerkt en schieten hun doel voorbij. Dat concludeert Christiaan Ruppert in de studie ‘Regelingen voor collectieve schade. Geef slachtoffers erkenning’. De rechtshistoricus Ruppert overhandigde vandaag zijn onderzoek aan minister Sander Dekker (Rechtsbescherming).

De onderzoeker onderzocht 44 schaderegelingen die sinds 1945 door de Nederlandse overheid zijn getroffen. Hij bekeek onder meer de collectieve schaderegelingen naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede, de aardbevingen in Groningen, de chroom-6-affaire, seksueel misbruik in de jeugdzorg en in de katholieke Kerk en de Toeslagenaffaire.

Ruppert kwam tot de conclusie dat de regelingen de slachtoffers vaak onvoldoende erkenning geven voor wat hen is overkomen, terwijl uit onderzoek juist blijkt dat het krijgen van erkenning belangrijk is voor het herstel. Slechts een kwart van de regelingen heeft daadwerkelijk tot erkenning geleid, de helft deels en een kwart helemaal niet.

Neerwaartse trend
En als het gaat om het bieden van erkenning is de trend neerwaarts: juist de meest recente regelingen, namelijk de Toeslagenaffaire en de aardbevingsschades, hebben maar in geringe mate tot erkenning geleid, schrijft Ruppert. Woorden als ‘symbolisch gebaar’, ‘geste’ en ‘tegemoetkoming’ komen vaak voor in de regelingen, terwijl woorden als ‘excuus’, ‘spijt’ en ‘verontschuldiging’ in bijna alle regelingen ontbreken. Het woord ‘aansprakelijkheid’ komt in geen enkele regeling voor.

De belangrijkste aanbeveling uit de studie is dat de erkenning van de slachtoffers een centrale plek moet krijgen in collectieve schaderegelingen en dat slachtoffers veel meer betrokken moeten worden bij de opstelling ervan.

(Bron: Mr.)