De schadevergoedingsregeling voor weduwen en kinderen van Indonesische burgers die tijdens de onafhankelijkheidsoorlog (1945-1950) zonder proces zijn geëxecuteerd door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) is vereenvoudigd. Dat meldde Minister Hoekstra (Buitenlandse Zaken) vorige week in een Kamerdebat.

De regeling, die onlangs werd verlengd tot 2030, is een uitvloeisel van twee rechtszaken die door nabestaanden zijn gewonnen. Het proces van indienen is laagdrempeliger en eenvoudiger gemaakt. Ook de formele vereisten, zoals het aanleveren van vertalingen en de geldigheidsduur van documenten, zijn versoepeld. De bewijslast voor claimanten blijft echter even hoog. Voor reeds afgewezen slachtoffers, verandert er niets.

Volgens het ministerie van Buitenlandse Zaken hebben zich tot nu toe 221 weduwen en kinderen van geëxecuteerden gemeld voor een schadevergoeding. Van die aanvragen zijn er 109 gehonoreerd.

Veel claimanten worstelen sinds de invoering van de regeling eind 2020 met de formele eisen die Nederland stelde. Zo eist de landsadvocaat een ‘eerder gepubliceerd schriftelijk bewijs van een buitengerechtelijke executie’. Dat heeft bijna niemand. Ook kunnen sommige hoogbejaarde slachtoffers geen geldige identiteitskaart overleggen.