De gezondheid van omwonenden van industrie verdient betere bescherming door bedrijven, lokale overheden en omgevingsdiensten. Dit stelt de Onderzoeksraad voor de Veiligheid in het vandaag gepubliceerde rapport Industrie en Omwonenden. Lokale overheden en omgevingsdiensten gebruiken niet alle beschikbare middelen om de uitstoot van de industrie te verminderen en bedrijven te houden aan bestaande normen en regelgeving. Ook toetsen zij gezondheidsrisico’s niet systematisch en hebben niet altijd een compleet beeld van de uitstoot.
De Onderzoeksraad startte het onderzoek naar aanleiding van berichten van omwonenden. Hierin deelden zij hun zorgen over hun veiligheid en gezondheid vanwege de industrie in hun omgeving. Bij hun lokale overheid en het betreffende bedrijf kregen zij naar hun mening geen gehoor voor hun zorgen. Het onderzoek van de Raad begon bij Tata Steel in IJmuiden en werd later uitgebreid naar Chemours in Dordrecht en Asfalt Productie Nijmegen.
Wet en regelgeving beter benutten
Bedrijven zijn aan regels gebonden voor de veiligheid van hun producten en de productie daarvan. Dit is vastgelegd in de wet en het stelsel van normering van de toegestane emissie, vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het doel van de wet- en regelgeving is de omwonenden te beschermen tegen de schadelijke effecten van de industrie. De Raad constateert dat de drie onderzochte bedrijven zelf weinig initiatief nemen om hun uitstoot meer te beperken dan is toegestaan in de vergunning. Uitstoot die na technische aanpassingen overblijft wordt nu gezien als veilig, tenzij wordt aangetoond dat het onveilig is. De bewijslast om aan te tonen dat een stof vanaf een bepaalde concentratie schadelijk is, ligt bij de overheid. De Raad stelt vast dat de overheid vaak reactief reageert als gevolg van gebrek aan kennis, capaciteit en gevoel van urgentie. Zo kan schadelijke uitstoot lang voortduren.
Wantrouwen bij omwonenden
Overheden en bedrijven weten niet altijd goed raad met de zorgen van omwonenden. Zij vervallen in procedurele antwoorden zoals “het bedrijf voldoet aan de vergunning”. Wanneer bewoners of media de druk verder opvoeren reageren overheden en bedrijven wel, maar niet op de manier waardoor omwonenden zich gehoord voelen en hun bezorgdheid vermindert. Nog steeds komen de gezondheidsrisico’s dan niet in beeld en komt er geen nieuwe aanpak om risico’s beter te beheersen. Het wantrouwen tegen de overheid en bedrijven vindt hier zijn oorsprong.
Conclusies en aanbevelingen
De Raad constateert een reactieve houding van zowel bedrijven als overheden in de bescherming van de gezondheid van omwonenden tegen schadelijke industriële stoffen. De Raad stelt dat bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om inzicht te geven in de bijdrage van hun uitstoot aan de gezondheidsrisico’s van omwonenden. Bedrijven moeten een actievere rol spelen in het delen van kennis over hun uitstoot en het verlagen van de uitstoot, ook als deze na verloop van tijd pas schadelijk blijkt te zijn.
Lokale overheden en omgevingsdiensten moeten het huidige stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving beter inzetten om de gezondheid van omwonenden te beschermen. Hiervoor is een beter kennisniveau nodig om een gelijkwaardige gesprekspartner van de industrie te kunnen zijn, en een proactieve houding om de vergunning actueel te houden.
Voor omwonenden telt wat de gevolgen zijn van de blootstelling aan schadelijke stoffen van uitstoot. Deze blootstelling moet volgens de Raad vertrekpunt zijn voor alle partijen. Dit is extra belangrijk bij stoffen die niet natuurlijk afbreken in de omgeving, want die blootstelling kan lang voortduren. Dat betekent dat vaker en meer systematisch moet worden vastgesteld waaraan omwonenden precies worden blootgesteld en welke gezondheidsrisico’s dat met zich meebrengt.
Ten slotte roept de Raad de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat op om samen met het kabinet de lokale overheid te ondersteunen met onder andere kennis, capaciteit en uitvoerbare, eenduidige wetgeving.