De Raad voor de Kinderbescherming heeft niet onrechtmatig gehandeld ten opzichte van een groep ‘afstandsmoeders’ in de vorige eeuw. Dat oordeelde de rechtbank Den Haag vandaag in een zaak die vrouwenrechtenorganisatie Bureau Clara Wichmann en de 75-jarige afstandsmoeder Trudy Scheele hadden aangespannen tegen de Nederlandse staat.

De vrouwen die zij vertegenwoordigen moesten tussen 1956 en 1984 afstand doen van hun pasgeboren kind, vaak tegen hun wil. Het gaat om ongeveer 13.000 tot 14.000 vrouwen die veelal ongehuwd zwanger waren geraakt.

Zelf raakte Trudy Scheele in de jaren zestig zwanger, terwijl ze niet getrouwd was. Ze werd door haar familie naar de katholieke Paulastichting in Oosterbeek gestuurd, waar ze in 1968 beviel van een zoon. Na haar bevalling moest ze haar zoon afstaan ter adoptie, hoewel ze dat niet wilde.

Volgens Scheele heeft de Kinderbescherming er destijds actief aan bijgedragen dat jonge moeders afstand deden van hun baby. Ook zouden zij niet goed zijn geïnformeerd over hun rechten en de praktische mogelijkheden om hun kind zelfstandig op te voeden. Door de staat hiervoor aansprakelijk te stellen, hoopte Scheele op erkenning van het leed dat haar is aangedaan.

De kinderbescherming heeft ongehuwde moeders niet geholpen om zelf hun kind op te voeden, maar dat was toen ook niet de taak van de raad, stellen de rechters. Bovendien is de zaak verjaard, Scheele-Gertsen had haar klacht uiterlijk in 1994 kunnen indienen.

De ‘juridische beoordeling’ die de rechters hebben gemaakt, doet niets af aan het verdriet van Scheele-Gertsen, benadrukt de rechtbank. “We kunnen de tijd niet terugdraaien. Het is niet uw schuld dat het zo gelopen is”, zei de voorzittend rechter rechtstreeks tegen de ‘afstandsmoeder’.