De helft van patiënten en nabestaanden van de Q-koortsuitbraak tussen 2007 en 2011 voelt zich erkend door de financiële tegemoetkoming van de rijksoverheid. Dat blijkt uit een evaluatie uitgevoerd door het RIVM.

Tussen 2007 en 2011 was er in Nederland een grote Q-koortsuitbraak. Vele duizenden mensen raakten besmet en werden ziek; een aantal overleed aan de ziekte. Een deel bleef klachten houden of kreeg ernstige complicaties, waaraan sommigen alsnog overleden. In 2018 trof de overheid een tegemoetkomingsregeling voor patiënten en nabestaanden. Deze ‘onverplichte financiële tegemoetkoming’ van € 15.000 was een gebaar om het leed te erkennen.

Erkenning van leed
Om te onderzoeken of deze tegemoetkoming heeft bijgedragen aan het erkennen van het leed, zijn bijna vierhonderd patiënten en nabestaanden ondervraagd. De meerderheid (ruim 80 procent) was blij met het geld. Slechts de helft voelde zich door dit gebaar erkend. Eén op de drie ondervraagden voelde zich niet of helemaal niet door het gebaar erkend. Deze groep geeft aan dat zij zich meer erkend gevoeld hadden als de overheid ook excuses had aangeboden.

Blijvende impact
Ongeveer 20% van de ondervraagden zegt dat de tegemoetkoming heeft geholpen om verder te kunnen met hun leven. De meerderheid van de ondervraagden geeft aan dat door een eenmalig geldbedrag de blijvende impact van Q-koorts op het dagelijks leven niet is verdwenen. Dat geldt ook voor de mensen die hun partner hebben verloren door deze ziekte en voor mensen die gevoelens van boosheid en wantrouwen richting de overheid hebben.

Daarnaast vonden velen de tegemoetkoming te laat en te laag. Ze beleven de tegemoetkoming als compensatie of schadeloosstelling, hoewel hij zo niet was bedoeld.

(Bron: RIVM)