Door: mr. Maxime le Roy, De Haan Advocaten & Notarissen
Vandaag is het 100 jaar geleden dat de Hoge Raad een baanbrekend arrest wees. Op 31 januari 1919 werd de definitie van ‘onrechtmatig’ verruimd, wat een belangrijke kentering betekende. Op basis van artikel 1401 BW (oud) bestond er alleen een onrechtmatige daad wanneer er sprake was van een handelen in strijd met de wet of wanneer er een inbreuk gemaakt werd op iemands rechten. De Hoge Raad besliste in Lindenbaum/Cohen dat ook handelingen in strijd met de zorgvuldigheid als onrechtmatig gezien konden worden. Deze uitleg van de onrechtmatige daad was zó belangrijk dat deze later is opgenomen in het huidige artikel 6:162 BW.
Casus
De casus ging in het kort over bedrijfsspionage. Lindenbaum en Cohen waren allebei eigenaar van een drukkerij in Amsterdam. Cohen wilde bij Lindenbaum een kijkje in de keuken nemen en kocht daartoe een medewerker van Lindenbaum om. Die medewerker speelde belangrijke, bedrijfsgevoelige informatie door, waaronder uitgebrachte offertes aan klanten. Hierdoor kon Cohen zijn prijzen aanpassen, om zo klanten van Lindenbaum af te snoepen. Lindenbaum liet zich niet zomaar de kaas van het brood eten. Hij onderschepte het bedrijfslek en eiste een schadevergoeding van Cohen op basis van een onrechtmatige daad.
Oordeel
Terwijl de rechter de vordering van Lindenbaum toewees, besliste het Hof daarentegen dat er geen sprake kon zijn van onrechtmatig handelen. Het onbehoorlijke handelen van Cohen was namelijk niet in strijd met de wet.
Lindenbaum was het niet eens met de uitspraak van het Hof en ging in cassatie. De Hoge Raad sloot zich aan bij de opinie van Lindenbaum en oordeelde het volgende:
“dat onder onrechtmatige daad is te verstaan een handelen of nalaten, dat óf inbreuk maakt op eens anders recht, óf in strijd is met des daders rechtsplicht óf indruischt, hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijke verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed, terwijl hij door wiens schuld ten gevolge dier daad aan een ander schade wordt toegebracht, tot vergoeding daarvan is verplicht.”
De Hoge Raad overwoog hiertoe dat het gebruik van het woord ‘onrechtmatig’ uit artikel 1401 BW (oud) niet strookte met het woord dat in de Franse tekst van het ontwerp van het Burgerlijk Wetboek van 1824 werd gebruikt. In de Franse wettekst wordt namelijk niet het woord ‘illégal’ (in strijd met een wetsbepaling), maar het woord ‘illicite’ gebruikt, wat een ruimere betekenis heeft dan ‘in strijd met de wet’.
Conclusie
Dit arrest van de Hoge Raad verruimde de invulling van het begrip ‘onrechtmatig’ en werd destijds als een belangrijke wending gezien. Molengraaff onderschrijft dit in zijn noot bij dit arrest:
“Er is door ons hoogste rechtscollege zelden een arrest gewezen, waarvan zoo heilzame invloed op ons rechtsleven mag worden verwacht.”
Vandaag de dag wordt deze uitleg als vanzelfsprekend beschouwd. De invulling die de Hoge Raad in 1919 gaf aan het begrip ‘onrechtmatig’ is nu te vinden in het ons welbekende artikel 6:162 BW.
HR 31-01-1919, ECLI:NL:PHR:1919:AG1776, m.nt. Molengraaff (Lindenbaum/Cohen)
(Bron: De Haan Advocaten & Notarissen)