Het Gerechtshof Den Haag laat een advocaat een deel van zijn honorarium terugbetalen aan een letselschadeslachtoffer. Dit wegens overtreding van de gedragsregels voor advocaten.
De advocaat ging allereerst de mist in bij de aanvraag van een toevoeging ten behoeve van zijn cliënt. Het hof: “In deze procedure staat als niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken vast, dat [maat 1] regel 26 van de Gedragsregels heeft geschonden toen hij de opdracht van [appellant] in de letselzaak aannam. Hij heeft immers wel een toevoeging aangevraagd, maar niet, althans niet op de wijze die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat verwacht zou mogen worden, met [appellant] besproken wat de financiële consequenties zouden zijn (te weten: in beginsel overeengekomen uurtarief maal gewerkt aantal uren) als de toevoeging in de letselzaak, zoals was te voorzien, zou worden ingetrokken.
No cure no pay
Het was de cliënt die vroeg naar de mogelijkheden van een no-cure-no-pay-afspraak, maar de advocaat had dit moeten weigeren. Het Hof: “Ook indien het hof er veronderstellenderwijze ([appellant] heeft dit immers weersproken) van uitgaat dat het [appellant] zelf is geweest die een no cure / no pay-afspraak, dan wel afspraak die de beloning afhankelijk maakt van het resultaat, heeft voorgesteld, had van [maat 1] verwacht mogen worden dat hij [appellant] erop zou wijzen, dat een dergelijke afspraak volgens de Gedragsregels niet is toegestaan. [Maat 1] had [appellant] er in dat geval op moeten wijzen dat binnen de advocatuur ook voor letselzaken indertijd gebruikelijk was dat een redelijke beloning wordt vastgesteld aan de hand van de aan de zaak bestede tijd op basis van een vooraf vastgesteld uurtarief, vermeerderd met verschotten en BTW.
Het Hof is van mening dat de zaak niet op basis van no- cure-no-pay behandeld had mogen worden. Het Hof: “Daaraan doet niet af dat later – binnen strikte kaders, waaraan de onderhavige casus overigens niet voldoet – is geëxperimenteerd met no cure / no pay-afspraken binnen de advocatuur. Van een advocaat mag immers worden verwacht dat hij – niet alleen met betrekking tot de zaak die de advocaat voor zijn cliënt behandelt, maar ook bij het sluiten van de overeenkomst van opdracht – waakt over de belangen van zijn cliënt. Hieraan kan niet afdoen dat [appellant] – volgens [geïntimeerden] – strijdbaar, weerbaar en vasthoudend was. [Maat 1] is derhalve tekortgeschoten in zijn precontractuele verplichtingen jegens [appellant]. [Appellant] heeft als gevolg hiervan schade geleden: het is immers alleszins aannemelijk dat [appellant] – als hij van de Gedragsregels had geweten – niet zou hebben ingestemd met de honorariumovereenkomst, maar zou hebben geopteerd voor de binnen de advocatuur gebruikelijke wijze van belonen. Het overeengekomen bedrag is weliswaar een rond bedrag en dus in die zin niet gelijk te stellen met een percentage van het resultaat, maar gezien de voorgeschiedenis moet worden geconcludeerd dat de hoogte ervan wel degelijk is terug te voeren tot een percentage, althans een relatie heeft met het resultaat, en daarom niet verenigbaar met de Gedragsregels. Dit klemt te meer, wanneer in aanmerking wordt genomen dat de zaak toen [maat 1] deze op zich nam al dertien jaar liep, er al een aanbod van circa 900.000 euro van de verzekeraar op tafel lag en het dossier al compleet was, zodat te voorzien was dat het aantal uren dat [maat 1] nog aan het dossier zou moeten besteden beperkt was.”
De advocaat moet bijna 60.000 euro terugbetalen.
(Bron: VVP)