In de letselschadepraktijk komt men geregeld in aanraking met arbeidsongevallen, wij hebben daaraan dan ook al vaker een blog gewijd. Arbeidsongevallen zijn in die zin bijzonder dat daarvoor aparte regels gelden. De aansprakelijkheid van de werkgever voor een arbeidsongeval is geregeld in art. 7:658 BW. Deze bepaling is met name geschreven ter bescherming van de werknemer.
Door mr. Edwin Bosch
Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat de werknemer bij een arbeidsongeval alleen hoeft te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting dient te bewijzen, dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. Vervolgens is het aan de werkgever om aan te tonen dat hij zich van zijn zorgplicht kweet. Dat wil zeggen dat hij er in redelijkheid voldoende aan heeft gedaan om te voorkomen dat de werknemer schade lijdt. Lukt dat de werkgever niet, dan is hij aansprakelijk. Los daarvan kan, volgens diezelfde rechtspraak, de werkgever alleen een beroep doen op eigen schuld als er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.
Alhoewel het kader van de bewijslastverdeling bij een arbeidsongeval vrij duidelijk is, gaat het – zelfs in de lagere rechtspraak – geregeld mis, zo blijkt weer uit een deze week gepubliceerde beschikking in deelgeschil van de kantonrechter Den Haag.
Waar draaide deze zaak om?
Het ging in deze zaak om een medewerkster die op 26 september 2019 een arbeidsongeval doormaakte. Zij moest die dag boeketten samenstellen. Ter voorbereiding daarop heeft zij van een aantal karren plastic bakken met bloemen gepakt die op karren waren geplaatst. Op die karren stonden drie rijen met bloembakken op elkaar. Werkneemster is 1,56 meter groot. Zij heeft getracht een bak met bloemen van het bovenste plateau van de kar willen pakken. Zij is daartoe op haar tenen gaan staan, waarna zij haar evenwicht verloor. Hierdoor kwam zij ten val en is haar arm uit de kom geraakt.
De werkneemster is door haar leidinggevende naar het Amsterdam UMC gereden. Daar is zij op de spoedeisende hulp gezien. Haar arm is weer in de kom gezet. Tevens is daar een fractuur geconstateerd. Vanwege aanhoudende pijn is zij ‘s avonds gezien in het Erasmus MC. Daar is een foto gemaakt van haar schouder en heeft zij een injectie toegediend gekregen tegen de pijn.
Door het arbeidsongeval is de werkneemster uitgevallen voor haar werk. Tot op heden is zij arbeidsongeschikt. Zij ontvangt nu een Ziektewetuitkering van het UWV. Zij heeft haar werkgever aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. De werkgever heeft de aansprakelijkheid afgewezen, waarna de werkneemster een deelgeschil is gestart bij de kantonrechter in Den Haag.
Hoe oordeelde de rechter over het arbeidsongeval?
De kantonrechter begint goed: het is inderdaad bij een arbeidsongeval aan de werkgever om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving. Welke maatregelen van de werkgever mogen worden verwacht, hangt af van de omstandigheden van het geval.
Vervolgens overweegt de kantonrechter dat de werkneemster ter zitting haar schoenen heeft getoond. Gesteld noch gebleken zou zijn dat die schoenen ongeschikt zijn voor het werk dat de werkneemster uitvoerde. Hierna overweegt de kantonrechter dat de werkgever – onbestreden – als verweer heeft gevoerd dat de werkneemster van de werkgever niet de instructie heeft gekregen om de bakken van de karren te pakken. Zodat dit niet tot de haar opgedragen taken behoorde. Daarna overweegt de kantonrechter:
“Onder de gegeven omstandigheden had van werkneemster mogen worden verwacht dat zij de twee mannelijke collega’s had gevraagd om de bloembak van het bovenste plateau te pakken wanneer zij zelf niet goed bij die bloembak kon. Het was immers de taak van haar mannelijke collega’s om de bloembakken te pakken en werkneemster heeft erkend dat ze daarmee bekend was. Het is de eigen keuze van werkneemster geweest om te proberen een bloembak te pakken waar zij gezien haar lengte eigenlijk niet bij kon, terwijl de werkgever ervoor had zorggedragen dat er collega’s waren die zij kon vragen om die bak voor haar te pakken.”
De kantonrechter sluit deze rechtsoverweging af met de overweging:
“De val is dus niet veroorzaakt door gladheid van of vuil op de vloer.”
Tegen die achtergrond baart het geen opzien dat de kantonrechter vervolgens de vordering afwees.
Wat is er bijzonder aan deze uitspraak?
Het bijzondere aan deze uitspraak is dat de kantonrechter juridisch de plak volledig misslaat. Zijn oordeel en overwegingen staan haaks op de overvloedige rechtspraak van de Hoge Raad op het gebied van arbeidsongevallen. Ik realiseer mij dat ik hier grote woorden gebruik, die om een nadere onderbouwing schreeuwt. Ik zal mijn stellingen dan ook nader onderbouwen.
Zoals hierboven aangegeven startte de kantonrechter nog juist. Het is inderdaad aan de werkgever om voor een veilige werkomgeving te zorgen ter voorkoming van een arbeidsongeval. Het is evenzeer juist dat het afhangt van de omstandigheden van het geval wat er van de werkgever ter zake mag worden verwacht.
Gegeven opdracht? Is niet relevant!
De eerste omissie ontstaat echter al snel. De kantonrechter overweegt dat de werkgever – onbestreden – als verweer heeft gevoerd dat de werkneemster van de werkgever niet de instructie heeft gekregen om de bakken van de karren te pakken, zodat dit niet tot de haar opgedragen taken behoorde. De eerste kanttekening is: klopt dit wel? Wanneer de gewraakte handelingen voor de wel opgedragen taak nodig waren, dan lag deze instructie impliciet besloten in de gegeven opdracht. De tweede kanttekening is fundamenteler van aard. De Hoge Raad heeft immers al in 2000 bepaald dat de zorgplicht van de werkgever bij arbeidsongeval niet alleen ziet op opgedragen werkzaamheden. In HR 15 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9048, NJ 2001/198 oordeelde de Raad al in ro. 3.3 dat beslissend is of de werknemer redelijkerwijs mocht aannemen dat het werk dat hij deed tot zijn werkzaamheden behoorde, ook al is hij daarbij afgeweken van de gegeven opdracht.
Ten onrechte ‘eigen schuld’
De kantonrechter overweegt: “Het is de eigen keuze van werkneemster geweest om te proberen een bloembak te pakken waar zij gezien haar lengte eigenlijk niet bij kon, terwijl de werkgever ervoor had zorggedragen dat er collega’s waren die zij kon vragen om die bak voor haar te pakken”.
Laat ik vooropstellen dat dit inderdaad een goed idee zou zijn geweest om hulp te vragen. Maar de zorgplicht bij arbeidsongevallen bestaat nu juist omdat de ervaring leert dat werknemers niet altijd de meest verstandige keuzes maken. Daarbij blijkt uit de arresten van de Hoge Raad dat de werkgever ook een zorgplicht heeft voor op zichzelf genomen minder of zelfs onverstandige acties (vgl. Rb Noord-Holland 7 maart 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:1759).
Feitelijk zegt de kantonrechter dat de werknemer eigen schuld heeft. “U had collega’s om hulp moeten vragen”, dat hebt u niet gedaan. Daarom is het arbeidsongeval uw eigen schuld. Een geslaagd beroep op eigen schuld is echter alleen mogelijk wanneer de werkgever stelt, en bij voldoende gemotiveerde betwisting aantoont dat er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Van bewuste roekeloosheid is volgens de Hoge Raad alleen sprake als de werknemer zich onmiddellijk aan het ongeval voorafgaand het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest (zie HR 20 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2142, NJ 1997/198, m.nt. P.A. Stein (Pollemans/Hoondert)). Hiervan is in deze zaak uiteraard geen sprake. Met droge ogen valt werkelijk niet te betogen dat hier sprake bewust roekeloos is.
De kantonrechter en de vloer
Als laatste overweegt de kantonrechter dat: “De val is dus niet veroorzaakt door gladheid van of vuil op de vloer.” Dat moge juist zijn, maar is hier niet relevant. Het is niet zo dat de werkgever alleen aansprakelijk is voor een arbeidsongeval wanneer die is veroorzaakt door gladheid van of vuil op de vloer. Al kan een gebrekkige vloer wel tot aansprakelijkheid leiden (zie: Hof Den Haag 20 april 2021, ECLI:NL;GHDHA:2021:680). Het is immers de vraag of de werkgever gegeven de omstandigheden van het geval voldoende heeft gedaan om te voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van diens werk voor de werkgever schade lijdt.
De afwijzing houdt geen stand
Gelet op het feit dat de argumenten die aan de afwijzing ten grondslag zijn gelegd geen houtsnijden is de vordering van de werknemer ten onrechte afgewezen.
Hoe had het dan wel gemoeten?
Zoals hiervoor al aangegeven is het aan de werknemer om te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting, om aan te tonen dat hij schade leed in de uitoefening van haar werk. Aan die bewijslast zal de werknemer hier kunnen voldoen.
Arbeidsongeval?
Zie ik het vonnis, dan is het arbeidsongeval geen discussiepunt. Het is nota bene de leidinggevende van de werknemer die de werknemer naar het ziekenhuis heeft gebracht. Daarmee heeft de werknemer voldaan aan haar zorgplicht.
Voldeed de werkgever aan zijn zorgplicht?
Vervolgens zal de werkgever moeten aantonen dat hij zich van zijn zorgplicht heeft gekweten. De Hoge Raad overweegt daarbij standaard:
“… Bij de beantwoording van de vraag of de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan, moet in aanmerking worden genomen dat met de zorgplicht van de werkgever weliswaar niet wordt beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, maar dat gelet op de ruime strekking van de zorgplicht niet snel mag worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Art. 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen, gereedschappen en kleding alsmede van de organisatie van de werkzaamheden, en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies…”
(vgl. HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3519, NJ 2015/182 m.nt. T. Hartlief (Pelowski/BTS))
Of de werkgever dat hier heeft gedaan is aan de beschikking niet te ontlenen, omdat de beschikking daar vreemd genoeg (!) niets over zegt. De kantonrechter schreef slechts op dat de werkgever gemotiveerd de vordering betwistte, maar met welke argumenten blijkt niet. Punt is wel dat de werknemer, ondanks dat zij daartoe niet gehouden was (zie: HR 10 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3837, NJ 2000/211 (Fransen/Pasteurziekenhuis)) een makkelijke en goedkope suggestie gedaan: de werkgever had een trapje ter beschikking kunnen (nee, moeten) stellen. Wanneer het ongeval zou eenvoudig te voorkomen is, is de kans dat de werkgever niet voldoende heeft gedaan zeer groot. Immers als een eenvoudige en weinig kostbare oplossing het arbeidsongeval had kunnen voorkomen, dan moet je als werkgever wel een erg goed verhaal hebben. Zeker bij een werknemer van ‘slechts’ 1,56 meter is voorstelbaar dat zij niet overal bij kon.
Terug naar onze werkneemster…
Wat heeft deze werkneemster aan deze analyse? Voorlopig niets. De beschikking in deelgeschil staat. Helaas is de kantonrechter in ons rechtsbestel een van de meest overbezette rechters. Het is dan ook te hopen dat de werkneemster van deze infame beschikking in hoger beroep komt. Het is niet voor het eerst dat het hof een kantonrechter moet corrigeren (zie bijvoorbeeld: Hof Den Haag 15 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1057). Omdat het een deelgeschilbeschikking betreft is hoger beroep niet direct mogelijk. Eerst zal een bodemprocedure moeten worden gestart. In de dagvaarding kan dan worden verzocht om tussentijds appel in te stellen. Wordt dit opengesteld, dan kan het hoger beroep aanvangen.
(Bron: Vogelaar Bosch Spijer Advocaten)