De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij beschikking van 9 juli 2019 bepaald dat bij de kapitalisatie van een schade van de conceptrichtlijn Rekenrente van De Letselschade Raad moet worden uitgegaan. Concreet betekent dit voor de eerste vijf jaren na kapitalisatiedatum 1,3% rendement en 1,5% inflatie (-0,2% rekenrente). Voor de daarop volgende 15 jaren wordt uitgegaan van 2,2% rendement en 1,6% inflatie (0,6% rekenrente). Voor de daarop volgende jaren (dus na het 20e jaar) wordt uitgegaan van 3,6% rendement en 1,9% inflatie (1,7% rekenrente).

Jong vrouwelijk slachtoffer zou fulltime hebben gewerkt tot aan pensioengerechtigde leeftijd
Naast de rekenrente was onderwerp van het deelgeschil hoe de hypothetische situatie eruit zou hebben gezien op het gebied van werken. In deze zaakgaat het om een een jong (vrouwelijk) slachtoffer. Zij zou volgens de verzekeraar vanwege een gezin parttime zijn gaan werken. De rechter is hierin niet meegegaan en heeft waarde gehecht aan CBS-cijfers waaruit blijkt dat 51%, dus de meerderheid van de Nederlandse beroepsbevolking, fulltime werkt. Ondanks de zeer ernstige klachten en beperkingen van de benadeelde (13 jaar op het moment van het ongeval; 74% blijvende invaliditeit gehele persoon) is het haar gelukt diverse opleidingen in relatief korte tijd te voltooien. Zij heeft hierbij bovengemiddeld gepresteerd. Nu werkt ze drie dagdelen op een zorgboerderij. Benadeelde beschikt over zoveel doorzettingsvermogen, ambitie en een prestatiegerichte werkhouding dat de ‘redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen’ (Vehof/Helvetia en Sas/Interpolis) ertoe leidt dat bij de schadeberekening ervan uitgegaan moet worden dat zij in de situatie zonder ongeval fulltime zou hebben gewerkt.

Rekenrente
De verzekeraar in deze kwestie had zich op het standpunt gesteld dat de eerste twintig jaar vanaf de kapitalisatie diende te worden uitgegaan van een rekenrente van 2% (saldo van 4% rente en 2% inflatie) en vervolgens van een rekenrente van 3% (het saldo van 6% rente en 3% inflatie). Daarbij was gewezen op talloze uitspraken van rechters die dit standpunt onderschrijven. De rechtbank ging echter mee met de conceptrichtlijn van De Letselschade Raad en een deskundigenrapport van Erik Jan Bakker (De Bureaus).

Ook ten aanzien van de toekomstige rente-en inflatieontwikkeling komt het aan op de redelijke verwachting van de rechter die over de feiten oordeelt. De rechtbank benadrukt dat het gekapitaliseerde bedrag is bedoeld om daarmee toekomstige, periodiek te lijden schade te dekken, waaronder arbeidsvermogensschade. Daarmee strookt dat van een slachtoffer redelijkerwijs niet mag worden verwacht dat zij ter verkrijging van rendement over de gekapitaliseerde schade zodanige risico’s met het uit te keren bedrag neemt dat haar bestaansonzekerheid in de toekomst kan worden aangetast. Volgens de rechtbank heeft de Werkgroep Normering van De Letselschade Raad bij de vaststelling van de normpercentages de juiste toetsingsmaatstaf aangelegd.

In het deskundigenrapport van Bakker is benadrukt dat wegens de periodieke afname van de ineens uitgekeerde schadevergoeding de rente in de beginperiode na kapitalisatie in hoge mate bepalend is voor de vraag of de schade aan het einde van de looptijd is gedekt. Met de afname van het kapitaal in de loop der tijd was tot op heden nog helemaal geen rekening gehouden in de jurisprudentie. Dit is met rekenvoorbeelden duidelijk gemaakt en heeft resultaat gehad.

(Bron: Asselbergs & Klinkhamer Advocaten)