Op 17 mei 2022 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch zich uitgelaten over de vraag of de ouders en broer van een slachtoffer dat is overleden door doodslag, recht hebben op een vergoeding ter zake van shockschade, nadat zij geconfronteerd zijn met het verminkte lichaam van hun dierbare in het mortuarium.

mr. Nicole Verpaalen

Door mr. Nicole Verpaalen

De casus
Op 19 maart 2020 is persoon A (het slachtoffer) onder invloed van drugs door persoon B om het leven gebracht door het uitoefenen van langdurig hevig geweld gericht op met name het hoofd van het slachtoffer. Het hoofd en de schedel van het slachtoffer waren ernstig verminkt. De ouders en broer van het slachtoffer hebben het lichaam van hun dierbare vervolgens geïdentificeerd in het mortuarium.

Op 18 maart 2021 is persoon B door de rechtbank voor doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar onvoorwaardelijk. In de strafprocedure hebben de ouders en broer van het slachtoffer zich gevoegd voor de door hen geleden schade door het overlijden van hun dierbare. De rechtbank heeft de vorderingen ter zake van shockschade afgewezen.

Tegen het vonnis van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld door persoon B en het Openbaar Ministerie. De nabestaanden zijn daarentegen wel in hoger beroep gekomen tegen het deel van de vorderingen die door de rechtbank zijn afgewezen.

De afwijzing van de vordering tot vergoeding van de shockschade staat in dit artikel centraal.

Wat is shockschade?
Onder omstandigheden bestaat het recht op vergoeding van de schade die het gevolg is van geestelijk letsel door de confrontatie met een schokkende gebeurtenis. We noemen dat shockschade.

De Hoge Raad heeft in het Taxibus-arrest gezichtspunten geformuleerd onder welke omstandigheden het veroorzaken van een ongeval waarbij iemand gewond raakt of komt te overlijden, tevens onrechtmatig is jegens een ander die als gevolg van de confrontatie met dat ongeval psychisch wordt geraakt. De Hoge Raad overweegt daartoe als volgt:

“Indien iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, handelt hij in een geval als hier bedoeld niet alleen onrechtmatig jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond. De daardoor ontstane immateriële schade komt op grond van het bepaalde in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking. Daarvoor is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.”

Het hof past deze gezichtspunten toe op de onderhavige casus.

Oordeel hof
Het hof oordeelt dat de vader van het slachtoffer recht heeft op een shockschadevergoeding. Volgens het hof is namelijk voldaan aan het confrontatievereiste. Daarvoor hoeft volgens het hof ‘de geschrokkene’ niet daadwerkelijk aanwezig te zijn geweest bij de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust; onder omstandigheden is ook een directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan voldoende voor het vestigen van een aanspraak op schadevergoeding.

In deze kwestie wordt volgens het hof voldaan aan het confrontatievereiste aangezien de vader van het slachtoffer werd geconfronteerd met het ernstige gezichts- en schedelletsel van zijn zoon in het mortuarium. Voorts heeft de vader betoogd dat de confrontatie in het mortuarium met het hevige geweld, in combinatie met de wetenschap dat zijn zoon in een grote plas bloed op zijn buik is gevonden en er meteen indicaties waren dat hij in de woning van zijn beste vriend om het leven is gebracht en die vriend hiervoor verantwoordelijk was, een hevige shock bij hem teweeg heeft gebracht. Hierdoor heeft de vader een duidelijk en concreet beeld kunnen vormen van de omstandigheden waaronder zijn zoon is overleden en de gevolgen daarvan.

Het hof is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat voldaan is aan het confrontatievereiste. Er is immers sprake geweest van een rechtstreekse confrontatie met de ernstige gevolgen van het delict.

Voorts heeft de vader met medische stukken zijn stelling onderbouwd dat hij een PTSS heeft opgelopen als gevolg van de confrontatie met het ernstig verminkte lichaam van zijn zoon. Zijn vordering ter zake van shockschade wordt door het hof toegewezen.

Ook de moeder en broer van het slachtoffer, die tevens zijn geconfronteerd met het verminkte lichaam van hun dierbare in het mortuarium, voldoen volgens het hof aan het confrontatievereiste. Een onderbouwing van het verband tussen het geestelijk letsel en de confrontatie hebben zij volgens het hof nog niet geleverd. Zij worden daartoe alsnog in de gelegenheid gesteld in het vervolg van deze procedure.

Conclusie
Voor een vergoeding ter zake van shockschade hoeft de geschrokkene niet daadwerkelijk aanwezig te zijn geweest bij de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust; onder omstandigheden is ook een directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan voldoende voor het vestigen van een aanspraak op schadevergoeding.

(Bron: Jeroen Bosch Advocaten)