Het Amsterdamse vervoersbedrijf GVB moet de helft van de letselschade vergoeden die een voetganger in 2017 opliep, toen zij in Amsterdam-Zuid werd aangereden door een tram. Dat heeft de rechtbank Amsterdam bepaald.
De VU-studente stak de trambaan over ondanks een rood verkeerslicht voor voetgangers, knipperende waarschuwingslichten en een geluidssignaal. De trambestuurder remde, maar kon een aanrijding niet meer voorkomen. De vrouw werd met ernstig letsel naar een ziekenhuis gebracht.
Ze stelde het vervoersbedrijf aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval. De verzekeraar van het bedrijf erkende de aansprakelijkheid niet, omdat er sprake was van overmacht. Een door het slachtoffer ingeschakeld onderzoeksbureau concludeerde in 2019 echter dat de tram harder dan 30 kilometer per uur zou hebben gereden. Volgens het GVB was de snelheid 15 tot 20 kilometer per uur, gebaseerd op verklaringen en camerabeelden.
Toen het niet lukte om tot overeenstemming te komen, werd een rechtszaak opgestart. De rechter wees erop dat voetgangers en fietsers kwetsbare verkeersdeelnemers zijn en dat er rekening mee moet worden gehouden dat zij fouten maken. Als er na zo’n fout een aanrijding ontstaat geldt de regel dat alsnog vijftig procent van de schade vergoed wordt. Alleen als het gaat om ‘opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid’ kan er een beroep worden gedaan op overmacht en gaat de regel niet op.
De snelheid van de tram ten tijde van het ongeval is volgens de rechtbank een belangrijke factor bij de afweging of er sprake was van overmacht. De rechtbank vindt dat het onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de tram met een lage snelheid heeft gereden. Het beroep op overmacht van het GVB is daarom niet geslaagd.
Naast de helft van de letselschade, moet het vervoerbedrijf ook de proceskosten van het slachtoffer betalen.
(Bron: NH Nieuws)