Op 22 april 2022 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of Allianz als aansprakelijkheidsverzekeraar de schadevergoeding die zij met betrekking tot een verkeersongeval aan haar verzekerde verschuldigd is, rechtstreeks moet betalen aan het slachtoffer, zelfs als het eigen recht van het slachtoffer van artikel 6 lid 1 WAM inmiddels verjaard is.
Door mr. Demen Bülbül
Op 29 februari 2000 heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen twee auto’s. De veroorzaker van het ongeval was verzekerd bij Allianz, dat op 26 juli 2002 de aansprakelijkheid voor het ongeval erkende. Allianz heeft vervolgens diverse voorschotten op de schadevergoeding van het slachtoffer uitgekeerd, tot een bedrag van € 43.338,00. Daarna hebben Allianz en het slachtoffer verder onderhandeld over de hoogte van de schadevergoeding. Zij zijn er echter niet uitgekomen, waarna Allianz de onderhandelingen heeft afgebroken op 11 december 2008
De veroorzaker van het ongeval, oftewel de verzekerde van Allianz, is op 10 november 2009 overleden. Zijn erfgenamen – zijn broer en (half)zussen – hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
Nadien heeft het slachtoffer van de aanrijding bij de rechtbank Rotterdam een vordering tot schadevergoeding ingediend. De rechtbank Rotterdam heeft de vordering op 2 oktober 2013 afgewezen, omdat deze verjaard zou zijn op grond van artikel 10 lid 5 WAM. Het eerste lid van voorgenoemd artikel bepaalt dat een rechtsvordering van de benadeelde tegen de verzekeraar verjaart door verloop van drie jaar te rekenen van het feit waaruit de schade is ontstaan, maar volgens lid 5 wordt de wordt de verjaring ten opzichte van een verzekeraar gestuit door iedere onderhandeling tussen de verzekeraar en de benadeelde. Omdat Allianz de onderhandelingen heeft afgebroken op 11 december 2008, is de rechtbank Rotterdam van mening dat rechtsvordering op 2 oktober 2013 – bijna 5 jaar later – verjaard is.
Het slachtoffer van de aanrijding heeft vervolgens op 4 december 2013 rechtstreeks de erfgenamen van de veroorzaker van het ongeval aangeschreven, met de mededeling dat zijn rechtstreekse vordering op Allianz weliswaar is verjaard, maar dat dit niet geldt voor zijn vordering op de erfgenamen van de veroorzaker van het ongeval. Het slachtoffer heeft de erfgenamen verzocht om zijn resterende schade als gevolg van het ongeval te vergoeden. Een afschrift van de brief van 4 december 2013 heeft het slachtoffer verstuurd aan Allianz, met de mededeling dat als Allianz niet alsnog namens de erfgenamen zijn schade vergoedt, hij genoodzaakt is om de erfgenamen in rechte te betrekken.
Vervolgens heeft Allianz op 15 juni 2015 aan het slachtoffer laten weten dat zij de zaak in behandeling zal nemen. Bij brief van 19 augustus 2015 hebben Allianz en de erfgenamen aan het slachtoffer laten weten dat hij er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij schade heeft geleden en dat de schade meer bedraagt dan de reeds betaalde voorschotten, en dat Allianz zich dan ook finaal geweten acht.
Procedure bij de rechtbank
In eerste aanleg vordert het slachtoffer veroordeling van de erfgenamen en Allianz tot betaling van € 1.738.850,00 als vergoeding van schade wegens verlies aan verdienvermogen en € 15.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met rente en kosten.
De Rechtbank Limburg heeft de vordering in eerste aanleg afgewezen op 7 maart 2018. Volgens de rechtbank heeft het slachtoffer zijn vordering tegen de erfgenamen verwerkt, omdat volgens de rechtbank de erfgenamen rondom het tijdstip van het overlijden van de veroorzaker van het ongeval – gezien het tijdsverloop – geen rekening meer hielden of hadden moeten houden met de mogelijkheid dat de gevolgen van het ongeval in februari 2000 nog steeds niet waren afgewikkeld.
Procedure bij het hof
In hoger beroep verzet het slachtoffer zich tegen het vonnis van de rechtbank. Het Hof ’s-Hertogenbosch heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de erfgenamen alsnog veroordeeld tot het vergoeden van de schade van het slachtoffer. Daarnaast heeft het hof Allianz veroordeeld om de uitkering die zij met betrekking tot de schade aan de erfgenamen moet doen, rechtstreeks te betalen aan het slachtoffer. Volgens het hof kan het slachtoffer met succes een beroep doen op artikel 7:954 lid 1 BW. Voorgenoemd artikel behelst de zogenoemde directe actie en bepaalt dat indien een aansprakelijkheidsverzekeraar een uitkering verschuldigd is, de benadeelde kan verlangen dat de verzekeraar het bedrag van de verzekeringsuitkering dat ziet op schade van de benadeelde door dood of letsel, rechtstreeks aan hem betaalt in plaats van aan de verzekerde.
Procedure bij de Hoge Raad
De erfgenamen komen in cassatie op tegen het oordeel van het hof dat het slachtoffer met succes een beroep kan doen op artikel 7:954 lid 1 BW.
De erfgenamen wijzen allereerst op lid 7 van artikel 7:954 BW, welk lid bepaalt dat de leden 1 tot en met 6 van artikel 7:954 BW toepassing missen als aan de benadeelde door de wet jegens de verzekeraar een eigen recht op schadevergoeding is toegekend.
De erfgenamen wijzen voorts op artikel 6 WAM, welk artikel bepaalt dat aan de benadeelde jegens de WAM-aansprakelijkheidsverzekeraar een eigen recht op schadevergoeding toekomt. Het recht zoals neergelegd in artikel 6 WAM verjaart echter door verloop van drie jaar te rekenen van het feit waaruit de schade is ontstaan, dan wel door verloop van drie jaar na de laatste onderhandelingen.
De rechtsvordering uit hoofde van artikel 6 lid 1 WAM zou zodoende verjaard zijn, terwijl de directe actie van artikel 7:954 BW lid 1 toepassing zou missen omdat het slachtoffer in eerste instantie een beroep kon doen op het eigen recht van artikel 6 lid 1 WAM.
De Hoge Raad volgt het verweer van de erfgenamen niet en sluit aan bij het oordeel van het hof. Het eigen recht op schadevergoeding van het slachtoffer uit hoofde van artikel 6 lid 1 WAM is als gevolg van verjaring weliswaar niet meer afdwingbaar, maar het slachtoffer kan terugvallen op de bescherming van de directe actie van artikel 7:954 BW lid 1. Volgens de Hoge Raad moet artikel 7:954 lid 7 BW zo worden uitgelegd dat de daarin neergelegde beperking van de mogelijkheid gebruik te maken van de directe actie geen betrekking heeft op de situatie waarin de benadeelde de rechtsvordering uit hoofde van artikel 6 lid 1 WAM als gevolg van verjaring daarvan niet meer ten dienste staat.
Aldus houdt de Hoge Raad het arrest van het hof in stand, inhoudende de veroordeling van de erfgenamen tot het vergoeden van de schade van het slachtoffer en de veroordeling van Allianz om de uitkering die zij met betrekking tot de schade aan de erfgenamen moet doen, rechtstreeks te betalen aan het slachtoffer.
Conclusie
De Hoge Raad onderkent dat het eigen recht van het slachtoffer op schadevergoeding jegens de WAM-aansprakelijkheidsverzekeraar verjaard is. Het recht zoals neergelegd in artikel 6 lid 1 WAM verjaart immers door verloop van drie jaar na de laatste onderhandelingen. Aangezien Allianz de onderhandelingen heeft afgebroken op 11 december 2008, is het eigen recht van het slachtoffer op schadevergoeding jegens Allianz op 11 december 2011 reeds verjaard.
Artikel 7:954 lid 1 BW biedt echter een escaperoute voor het slachtoffer. De vordering van het slachtoffer op Allianz is weliswaar verjaard, maar dat geldt niet voor de vordering van het slachtoffer op de erfgenamen. Nadat Allianz de onderhandelingen had afgebroken op 11 december 2008, heeft het slachtoffer de erfgenamen binnen vijf jaar daarna aangemaand tot het vergoeden van zijn schade, namelijk bij brief van 4 december 2013. De verjaring van de rechtsvordering van het slachtoffer op de erfgenamen is daarmee dus tijdig gestuit.
De erfgenamen zijn dus tijdig en rechtsgeldig door het slachtoffer aangesproken tot het vergoeden van zijn schade. De erfgenamen kunnen daarvoor een beroep doen op de verzekeringsovereenkomst met Allianz. En ingevolge artikel 7:954 lid 1 BW kan het slachtoffer voorts verlangen dat Allianz het bedrag van de verzekeringsuitkering die Allianz op grond van de verzekeringsovereenkomst verschuldigd is aan de erfgenamen, rechtstreeks aan hem betaalt in plaats van aan de erfgenamen. Aldus is Allianz gehouden om de uitkering die zij met betrekking tot de schade aan de erfgenamen moet doen, rechtstreeks te betalen aan het slachtoffer, ondanks het feit dat het eigen recht van het slachtoffer van artikel 6 lid 1 WAM inmiddels verjaard is.
U kunt de uitspraak hier teruglezen.
(Bron: Jeroen Bosch Advocaten)