In aanvulling op het Taxibus-arrest uit 2002 heeft de Hoge Raad in een arrest van 28 juni 2022 overwogen aan de hand van welke gezichtspunten bepaald kan worden of iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt ook onrechtmatig handelt ten opzichte van degene bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweeg brengt.

Door mr. Annelijn Bloo-Kroes

Het Taxibus-arrest en de vereisten voor toekenning van shockschade
In het bekende Taxibus-arrest van 22 februari 2002 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in de zaak die aan dat arrest ten grondslag lag de toekenning van shockschade mogelijk is. Het ging daarin om een vreselijk ongeval waarbij een meisje van toen vijf jaar oud om het leven kwam. Zij reed op haar fietsje op een woonerf en is toen  aangereden door een taxibus. De taxibus is met een van de achterwielen over haar hoofd gereden. De moeder van het meisje werd door een buurvrouw gewaarschuwd. De moeder is naar de plaats van het ongeval gegaan en daar zag zij haar dochter levenloos liggen. De moeder heeft ernstig letsel opgelopen als gevolg hiervan. 

De moeder heeft een vordering ingesteld tegen de WAM-verzekeraar van de taxibus tot vergoeding van haar materiële en haar immateriële schade. De rechtbank had de vordering van de moeder afgewezen. Zij heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de vorderingen toegewezen. De WAM-verzekeraar heeft vervolgens cassatieberoep ingesteld.

Voor wat betreft de vordering tot vergoeding van de immateriële schade (artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b BW) heeft de Hoge Raad heeft geoordeeld dat daar in zaken als deze ruimte voor kan zijn. De Hoge Raad overweegt (r.o. 4.3): 

Indien iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, handelt hij in een geval als hier bedoeld niet alleen onrechtmatig jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond. De daardoor ontstane immateriële schade komt op grond van het bepaalde in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking. Daarvoor is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

Niet vereist is dat de geschrokkene direct moet zijn geconfronteerd door aanwezigheid bij de verweten gedraging of de schadeveroorzakende gebeurtenis. De Hoge Raad oordeelt op dat punt (r.o. 5.2): 

Voldoende is dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het gevaarzettend handelen enerzijds en het geestelijk letsel dat een derde door de confrontatie met de gevolgen van dit handelen oploopt anderzijds. Deze confrontatie kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden.”

De Hoge Raad vervolgt:

De aard van deze schade brengt mee dat deze schade in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking komt indien (i) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden en, (ii) deze confrontatie bij de betrokkene een hevige schok teweeggebracht heeft, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die door het ongeval is gedood of gewond geraakt.

Bij de moeder stond vast dat aan alle hiervoor benoemde eisen was voldaan. Het oordeel van het hof dat een shockschadevergoeding kon worden toegekend bleef in stand.

Aanvulling door de Hoge Raad
In het arrest van 28 juni 2022 heeft de Hoge Raad een aanvulling gegeven op het Taxibus-arrest. De Hoge Raad is daartoe overgegaan omdat in de praktijk verschillende opvattingen naar voren zijn gekomen over de vraag in welke gevallen vergoeding van shockschade mogelijk is. 

Gezichtspunten beoordeling van de onrechtmatigheid

Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan ook onrechtmatig handelen ten opzichte van degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Of dat zo is, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan plaatsvinden.

De Hoge Raad overweegt dat gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht (het secundaire slachtoffer) onder meer zijn (r.o. 3.5):

  • De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
  • De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
  • De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen. 

De Hoge Raad vervolgt (r.o. 3.6):

De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.

Uitleg vereiste geestelijk letsel

Zoals benoemd is een ander vereiste voor het recht op vergoeding van shockschade dat bij het secundaire slachtoffer sprake is van geestelijk letsel. Het geestelijk letsel moet door de confrontatie met de gevolgen van het onrechtmatige handelen zijn opgelopen.

Ook de vraag of sprake is van het vereiste ‘geestelijk letsel’ levert in de praktijk de nodige vragen op. Ten aanzien hiervan overweegt de Hoge Raad (r.o. 3.7):

“Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.”

Samenloop met vergoeding affectieschade

De Hoge Raad overweegt daarnaast dat een vergoeding van shockschade en affectieschade naast elkaar kunnen bestaan. Er kan dus sprake zijn van samenloop van die aanspraken. In zo’n geval zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade.

Ten tijde van de Taxibus-zaak kende de wet nog geen mogelijkheid tot vergoeding van affectieschade. Dat is inmiddels anders. Op 1 januari 2019 is de Wet vergoeding affectieschade in werking getreden. Affectieschade is een vorm van immateriële schadevergoeding. De nabestaanden of naasten kunnen schadevergoeding krijgen voor hun leed (verdriet) als het slachtoffer is overleden of ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. 

Alleen de partner van het slachtoffer, zijn kinderen en ouders, of zij die een vergelijkbare relatie hebben met het slachtoffer, komen in aanmerking voor een vergoeding van affectieschade. De hoogte van de vergoeding ligt tussen de EUR 12.500 en EUR 20.000.

Afrondend
In de zaak die aan het arrest van 28 juni 2022 ten grondslag ligt had het hof de shockschadevordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van EUR 20.000. De Hoge Raad laat dat oordeel in stand. 

Met dit arrest geeft de Hoge Raad een precisering van zijn eerdere rechtspraak op het gebied van shockschade. We zullen zien hoe de praktijk hier invulling aan gaat geven.

(Bron: Dirkzwager)