Zwart werkzaamheden verrichten is natuurlijk niet legaal, want er wordt belasting ontdoken. Het komt echter wel regelmatig voor. Maar wat te doen met slachtoffers met letselschade die bijvoorbeeld door een ongeval hun zwarte werkzaamheden niet meer kunnen uitvoeren en daardoor inkomsten verliezen? Is dat een schade die juridisch gezien vergoed zou moeten worden? De discussie daaromtrent is recentelijk weer opgelaaid.
Door mr. Mariska Kamsteeg
Al op 24 november 2000 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of gemiste inkomsten wegens het niet kunnen verrichten van zwarte werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking kan komen in letselschadezaken. Dat kan, zo bepaalde de Hoge Raad, zolang de rechter beoordeelt welk netto-inkomen de gelaedeerde (het slachtoffer) zou hebben genoten of zou hebben kunnen genieten indien ter zake van de beloning van de desbetreffende werkzaamheden zou zijn overeengekomen dat belasting en premie zouden worden ingehouden.
De afgelopen twintig jaar is het daarom vaste praktijk dat slachtoffers die afdoende kunnen bewijzen dát zij zwarte werkzaamheden verrichten, hoeveel zij daaraan verdienen, hoeveel zij netto zouden kunnen verdienen én dat zij die werkzaamheden niet meer kunnen uitvoeren door het ongeval, hun verlies aan verdienvermogen vergoed hebben gezien. Verschillende voorbeelden van uitspraken hierover behandelen wij in deze blog.
Vreemde eend in de bijt
Echter, begin 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland beslist dat zij deze praktijk niet meer wil volgen. Volgens de rechter heeft de Hoge Raad in 2000 niet beslist dát de rechter zwarte inkomsten in zijn schadeberekening dient op te nemen, maar schrijft de Hoge Raad slechts voor hoe de rechter dient te handelen indien hij dat doet.
Volgens de rechter heeft een slachtoffer geen rechtmatig belang bij het vergoed krijgen van het verlies aan inkomsten uit zwarte werkzaamheden. Algemeen aanvaard uitgangspunt is volgens deze rechter immers dat nadeel aan niet-rechtmatige belangen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komt. Dus wilt de rechter de onrechtmatige situatie van het zwart werken niet bekrachtigen door de verzekeraar ertoe te verplichten deze schade te betalen.
Deze uitspraak is natuurlijk door verzekeraars aangegrepen als reden om een verlies aan zwart werk niet meer te vergoeden. Mijn collega Femke Uijen is op de argumenten van verzekeraars ingegaan in een blog. Toch zien wij in onze praktijk een toename aan discussies omtrent de zwarte werkzaamheden. Het was daarom wachten op de volgende uitspraak. Zowel belangenbehartigers als verzekeraars willen immers weten of rechters een nieuwe lijn gaan aanhangen en zich daarmee niet langer aan de uitspraak van de Hoge Raad en de vaste praktijk gaan houden.
Nieuwe uitspraak van de Rechtbank Gelderland
Wat is er gebeurd? Het slachtoffer fietste in oktober 2014 langs een rij geparkeerde auto’s, toen een automobilist opeens zijn portierdeur van binnenuit opende. Het slachtoffer is tegen de portierdeur aangefietst en is daarbij ten val gekomen. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel aan haar enkel opgelopen. Het slachtoffer werkte als verzorgende. Dit deed zij zowel wit als zwart.
Door de verzekeraar van de automobilist is aangedragen dat het zeer ongebruikelijk is dat deze werkzaamheden zwart worden verricht. Ook zou het feit dat de verzekeraar het verlies aan zwarte inkomsten zou moeten compenseren, maatschappelijk onaanvaardbaar zijn.
Conclusie rechter
De rechter maakt korte metten met deze argumenten. Waar de Rechtbank Noord-Holland wees op het algemeen aanvaarde uitgangspunt dat nadeel aan niet-rechtmatige belangen in principe niet vergoed wordt, wijst de Rechtbank Gelderland op andere vaste jurisprudentie. De Hoge Raad heeft in een reeks van uitspraken beslist dat het bestaan en de omvang van schade door verminderd arbeidsvermogen dient te worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen het inkomen van het slachtoffer in de feitelijke situatie na het ongeval en het inkomen dat het slachtoffer in de hypothetische situatie zonder ongeval zou hebben gehad. Het slachtoffer moet zoveel mogelijk in de toestand worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd als haar het ongeval niet was overkomen. Op grond van deze jurisprudentie zouden de zwarte werkzaamheden dus al moeten meetellen bij het vaststellen van het verschil. Men moet immers kijken naar de feitelijke situatie.
Daar komt volgens de rechtbank bij dat gemiste ‘zwarte’ verdiensten uit betaald werk net zo goed als vermogensschade in de zin van de wet (art. 6:96 BW) kwalificeren als gemiste ‘witte’ verdiensten. De bestendige lijn in de jurisprudentie is dan ook dat gederfde inkomsten uit, zoals de rechter dat zo correct zegt, niet fiscaal-geregistreerde werkzaamheden, in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. De rechter ziet niet in daar in deze zaak een uitzondering op moet worden gemaakt.
Conclusie
Er lijkt een frictie te ontstaan tussen twee rechtsbeginselen. Enerzijds is het een algemeen rechtsbeginsel dat niet-rechtmatige belangen in het recht niet meegenomen hoeven te worden. Anderzijds is het een rechtsbeginsel in het schadevergoedingsrecht dat slachtoffers zoveel als mogelijk in de toestand moeten worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd als hun het ongeval niet was overkomen. Verschillende rechters lijken deze beginselen verschillend af te wegen.
Wij zijn van mening dat er in die gevallen moet worden gekeken naar de letter van de wet en de uitleg daarvan door de Hoge Raad. De wet maakt geen verschil tussen zwarte en witte werkzaamheden. Beiden kunnen tot vermogensschade leiden. De Hoge Raad stelt ook niet dat dit een schadepost is die om juridische, morele of maatschappelijke redenen per definitie niet voor vergoeding in aanmerking kan komen. Een categorische uitsluiting op grond van een rechtsbeginsel is daarom te extreem.
Volgens ons is het niet maatschappelijk onaanvaardbaar dat een verzekeraar verplicht wordt om het verlies aan zwarte inkomsten te compenseren. Als maatschappij hebben wij ook belang bij zwarte werkzaamheden. Het zou (daarom) juist maatschappelijk onaanvaardbaar zijn om mensen in niet altijd goed verdienende, maar uitermate belangrijke professies – waaronder schoonmakers, chauffeurs, voedselbezorgers, tuin- en timmermannen – de zekerheid van een goed werkend verzekeringsstelsel te ontzeggen. Puur omdat zij bereid zijn te voldoen aan de vraag van de consument om niet de hoofdprijs te betalen.
(Bron: Jeroen Bosch Advocaten)