WAM-verzekeraar Achmea heeft de aansprakelijkheid van haar verzekerde erkend voor een verkeersongeval op 29 augustus 2016, waarbij het slachtoffer letsel heeft opgelopen. Achmea betwist echter het medisch causaal verband tussen de gevorderde schade en het ongeval. Het slachtoffer wisselt gedurende het traject veelvuldig van belangenbehartiger en wordt inmiddels bijgestaan door de zesde opeenvolgende advocaat.

Een aansprakelijkheidsverzekeraar is verplicht om de redelijke kosten van de belangenbehartiger te vergoeden. In de praktijk kan er discussie ontstaan wanneer een benadeelde zonder duidelijke aanleiding wisselt van belangenbehartiger.

In een procedure bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wordt de vraag behandeld of er nog sprake is van redelijke kosten als bedoeld in art. 6:96 BW. Het hof komt tot het oordeel dat de door de advocaat uitgevoerde werkzaamheden die redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. Het hof volgt daarbij het standpunt van Achmea dat zij niet verplicht is om elke opvolgende advocaat te betalen om zich het omvangrijke dossier telkens eigen te maken. In het kader van art. 6:96 BW mag volgens het hof kritischer naar dat soort werkzaamheden worden gekeken naar mate vaker van advocaat is gewisseld: “Al met al heeft Achmea na verloop van zoveel tijd en zoveel opvolgende advocaten, het uitblijven van concrete schikkingsonderhandelingen en de aankondiging van rechtsmaatregelen (bodemprocedure) terecht het bezwaar opgeworpen dat, mede gezien de beperkingen van de beoordeling in kort geding waar geen plaats is voor bewijslevering, niet aannemelijk is dat de door de advocaat geregistreerde tijd in redelijkheid voldoet aan art. 6:96 BW. Het bedrag van de betwiste factuur kan daarom niet worden toegewezen”.

Het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt nu in lijn met eerdere rechtspraak dat – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – niet altijd van de verzekeraar verlangd wordt om de kosten voor het inlezen en eigen maken van het dossier te vergoeden.

Klik hier voor de hele uitspraak.