Een zzp’er raakt gedeeltelijk arbeidsongeschikt door een bedrijfsongeval bij een klant. De verzekeraar erkent aansprakelijkheid en kent de vrouw een schadevergoeding van bijna vijf ton toe. De Belastingdienst legt haar een forse naheffing op over uitgekeerde bedrag, omdat sprake zou zijn van belastbare winst uit onderneming. Nadat de vrouw hier tevergeefs bezwaar tegen heeft gemaakt, start ze een procedure tegen de fiscus. In hoger beroep oordeelt het hof dat de schadevergoeding onbelast is.
De vrouw organiseerde als zzp’er vooral buitensportactiviteiten, en deed daarnaast werkzaamheden in de horeca. En daar ging het op 10 september 2014 voor haar fout. Er viel een hakbijl met de hamerkant op haar voet, waardoor blijvend letsel ontstond, waaronder chronische pijnklachten. Het restaurant was verzekerd en de verzekeraar erkende na onderzoek de aansprakelijkheid.
Schadevergoeding
De vrouw kwam met de verzekeraar een schadevergoeding overeen van 480.000 euro. Deze bestond uit de schadecomponent verlies van arbeidsvermogen (€ 388.135) en de schadecomponent overige materiële schade en immateriële schade (€ 76.000). Dit bedrag werd uitgekeerd in de jaren 2015 t/m 2019. De vrouw deed belastingaangifte maar ging ervan uit dat het grootste deel van de schadevergoeding onbelast was.
Naheffing
De fiscus dacht hier anders over. De inspecteur stelde dat de vrouw zzp’er was en dat het uitgekeerde bedrag, met uitzondering van € 15.000 voor immateriële schade, belastbare winst uit onderneming was. Ze kreeg een forse naheffing opgelegd waartegen de vrouw tevergeefs bezwaar maakte. De rechter stelde haar echter grotendeels in het gelijk en oordeelde dat de vergoeding van € 388.135 onbelast is. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat van de materiële schadevergoeding € 35.000 onbelast is. De rechtbank vernietigde daarnaast de aanslagen Zvw.
En zo diende onlangs het hoger beroep over de vraag of het in 2019 uitgekeerde bedrag van € 480.000 onbelast is. De belastingdienst was van mening dat van de schadevergoeding alleen het verlies van arbeidsvermogen (€ 83.757), de immateriële schadevergoeding (€ 15.000) en de overige materiële schade (tot € 26.457) onbelast waren. Circa 354.000 euro zou wel belastbaar zijn.
Winst uit onderneming
Het hof ging er eens goed voor zitten. De schadecomponent verlies van arbeidsvermogen behoort in beginsel tot de winst uit onderneming, aldus de raadsheren, tenzij sprake is van een vergoeding voor blijvende arbeidsongeschiktheid. Naar het oordeel van het hof was de gedupeerde vrouw de meest gerede partij om aannemelijk te maken dat de schadevergoeding is uitgekeerd wegens een blijvend verlies van arbeidsvermogen.
In de berekening van de door de verzekeraar ingeschakelde letselschadespecialist was de component materiële en immateriële schade uitgesplitst in de posten schade verlies zelfredzaamheid, schade huishoudelijke hulp, overige materiële schade en immateriële schade. Deze vergoedingen hebben in beginsel betrekking op schade die in de privésfeer ligt en niet in de ondernemingssfeer. Het hof oordeelde derhalve dat de inspecteur aannemelijk moet maken dat er ten aanzien van de component materiële schade tot het door hem bepleite bedrag ervan sprake is van een bron van inkomen en aldus een belaste component van de schadevergoeding.
Ander werk
De inspecteur betwiste niet dat de vrouw gedeeltelijk blijvend arbeidsongeschikt is geraakt door het ongeval, maar volgens hem ging de rechtbank voorbij aan het feit dat zij naast fysieke werkzaamheden ook werkzaamheden verricht die minder fysiek belastend zijn, zoals het organiseren en coördineren van auto-events en fotografie. Van de vergoeding van € 388.135 was zodoende alleen een bedrag van € 83.757 onbelast, namelijk een vergoeding voor activiteiten die de vrouw door haar handicap niet meer kon uitvoeren. Het resterende bedrag van € 304.378 dient belast te worden als winst uit onderneming, omdat dit volledig toerekenbaar is aan de voortgezette activiteiten, zo meende de inspecteur.
De zzp’er vond dit een onzinnige redenering: de toegekende schadevergoeding ziet toe op haar blijvende arbeidsongeschiktheid, ongeacht of zij dezelfde werkzaamheden verricht als voor het ongeval. Dat zij blijvend arbeidsongeschikt is, wordt bevestigd door verschillende zorgverleners en zorginstanties.
Bovendien, zo vertelde ze het hof, verricht zij niet dezelfde werkzaamheden als voor het ongeval. Ze werkt nog steeds op het gebied van automotive maar ze verzorgt sinds het ongeval enkel de mondelinge presentatie en het klantcontact in plaats van opbouw en logistiek. Ook het fotograferen is anders dan voor het ongeval, omdat ze alleen kan fotograferen bij evenementen die op een rustige manier worden georganiseerd.
Regels
Het Hof vatte de regels nog even samen: in het geval waarin een ondernemer bij een (bedrijfs)ongeval schade wordt toegebracht, waardoor hij of zij (blijvend) arbeidsongeschikt wordt, kan hij of zij – wanneer de schuld bij derden ligt – hiervoor een schadevergoeding claimen. Wanneer die schadevergoeding in het algemeen voor het blijvend verlies van arbeidskracht wordt toegekend, ligt deze buiten de inkomenssfeer en is deze derhalve onbelast. Wordt de schadevergoeding echter toegekend ter (tijdelijke) vervanging van gederfde of te derven winst uit onderneming dan is deze belast.
Het hof was van oordeel dat de vrouw aannemelijk had gemaakt dat er sprake is van blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, waardoor de – in het algemeen sportieve – activiteiten binnen haar onderneming zijn weggevallen terwijl deze activiteiten een wezenlijk onderdeel van haar onderneming vormden. Ondanks dat zij na het ongeval nog in dezelfde branche actief is, heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij na het ongeval werkzaamheden verricht die anders zijn dan voor het ongeval. De vrouw heeft ter zitting van het hof geloofwaardig verklaard dat zij voor het ongeval tijdens auto-events presentaties gaf door aan het publiek te laten zien hoe de betreffende auto functioneert. Na het ongeval verzorgt zij enkel nog mondelinge presentaties. Dat zij niet meer in staat is om de fysiek belastende werkzaamheden te verrichten blijkt ook uit de overgelegde medische rapportages.
Uitspraak
Het hof was van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vergoeding van materiële schade in verband staat met een bron van inkomen. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat er ten aanzien van deze component een relatie bestaat met de onderneming. De vergoeding is zodoende onbelast. Het hoger beroep van de inspecteur was ongegrond en het hoger beroep van de vrouw gegrond.
Lees hier de uitspraak