De Rechtbank Noord-Holland heeft zich zeer recent gebogen over de aansprakelijkheid van een automobilist die bij het wegrijden uit een parkeervak in botsing is gekomen met een aanrijdende motorfiets. Een afweging van de verkeersfouten over en weer komt wat ons betreft tot een teleurstellende uitkomst voor de bestuurder van de motorfiets.

Door mr. Demen Bülbül

Feiten 
Op 8 maart 2019 heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen een motorfiets en een auto. De aanrijding vond plaats op een rijbaan bestaande uit één rijstrook voor het verkeer gaande in beide richtingen. De auto stond, gezien vanuit de rijrichting van de motorfiets, aan de rechterzijde geparkeerd in een parkeervak aangrenzend aan de rijstrook. Toen de motorfiets de auto naderde, is de automobilist de weg opgereden om op de oprit aan de overzijde te keren en in tegengestelde richting te rijden. De automobilist heeft voordat zij haar parkeerplek uitreed géén richting aangegeven naar links. De bestuurder van de motorfiets heeft de auto niet kunnen ontwijken en is uiteindelijk frontaal in het linker voorportier van de auto gereden. Beide betrokkenen hebben bij het ongeval ernstig letsel opgelopen.

Ter plaatse was een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur toegestaan. Uit onderzoek is gebleken dat de bestuurder van de motorfiets hoogstwaarschijnlijk de ter plaatse toegestane snelheid met minimaal 9 kilometer per uur en maximaal 37 km per uur had overschreden. Dit betekent dus dat hij hoogstwaarschijnlijk met een snelheid van tussen de 59 en 87 kilometer per uur reed, waarbij de exacte snelheid niet vaststaat. De bestuurder van de motorfiets heeft de WAM-verzekeraar van de automobilist, Aegon, aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval.

Het geschil 
De rechtbank buigt zich over de vraag of de automobilist aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval. Volgens Aegon is dat niet het geval. Als de bestuurder van de motorfiets niet te hard had gereden en tijdig had gereageerd op de gedragingen van de automobilist, dan had hij de motorfiets zonder botsing tot stilstand kunnen brengen, aldus Aegon. Aegon wijst tevens op het feit dat als de bestuurder van de motorfiets meer gebruik had gemaakt van zijn achterwielrem, de kans op het ongeval veel kleiner was geweest. Verder is Aegon van mening dat de bestuurder van de motorfiets zichzelf als niet erg ervaren motorrijder in een verkeerssituatie heeft gebracht waarin hij onvoldoende kon reageren op verkeersfouten van andere verkeersdeelnemers en wijst zij op het feit dat uit getuigenverklaringen blijkt dat de bestuurder van de automobilist die dag opvallend rijgedrag vertoonde. Hij reed te hard en maakte wheelies. Volgens Aegon kan de automobilist slechts aansprakelijk worden gehouden voor 25% van de schade van de bestuurder van de motorfiets.

Oordeel rechtbank
De rechtbank is van mening dat de automobilist onrechtmatig heeft gehandeld jegens de bestuurder van de motorfiets. Gewezen wordt op het feit dat de automobilist bijzondere manoeuvres verrichte: zij reed vanuit stilstand vanaf een parkeerplek de weg op en was bezig de weg over te steken om te gaan keren. Op grond van artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) moest de automobilist het overige verkeer voor laten gaan. Dat heeft zij niet gedaan. Daartegenover staat dat de bestuurder van de motorfiets zich niet gehouden heeft aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur.

De rechtbank stelt voorop dat een voorrangsfout in het verkeersrecht in het algemeen zwaarder weegt dan een overschrijding van de maximumsnelheid. Ook aan te hard rijdend voorrangsgerechtigd verkeer moet voorrang worden verleend. Een oplettende verkeersdeelnemer moet er weliswaar rekening mee houden dat andere weggebruikers harder rijden dan de maximaal toegestane snelheid, maar hierbij geldt wel dat het moet gaan om in redelijkheid te verwachten snelheidsovertredingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de automobilist geen voorrang verleend aan de bestuurder van de motorfiets terwijl zij dat wel had moeten doen. De weg was overzichtelijk en het was licht: zij had bij het wegrijden de bestuurder van de motorfiets moeten opmerken. Er zijn in de gegeven situatie onvoldoende feiten die erop duiden dat bestuurder van de motorfiets de maximumsnelheid zodanig heeft overschreden dat de automobilist hiermee geen rekening hoefde te houden bij het uitvoeren van haar bijzondere manoeuvres.

Aangezien de automobilist meerdere bijzondere manoeuvres achter elkaar wilde gaan uitvoeren, mocht van haar verwacht worden dat zij meermaals over haar schouder naar links zou kijken om zich ervan te kunnen verzekeren dat de weg nog altijd vrij was van verkeer. Bij het uitvoeren van bijzondere manoeuvres geldt een bijzondere oplettendheid. Dat heeft zij kennelijk niet of onvoldoende gedaan en dat is een verkeersfout die haar valt aan te rekenen, aldus de rechtbank. Als de automobilist nogmaals naar links zou hebben gekeken, zou zij de motorfiets (hoogstwaarschijnlijk) hebben waargenomen en zou zij hebben kunnen wachten met uit haar parkeervak rijden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de motorfiets zich op het moment dat de automobilist het parkeervak uitreed, nagenoeg in het midden van de rijbaan bevond, dicht achter de automobilist.

Gezien het voorgaande is de automobilist in beginsel jegens de bestuurder van de motorfiets aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval, aldus de rechtbank.

De rechtbank neemt echter een percentage eigen schuld van 40% aan van de bestuurder van de motorfiets. De rechtbank hangt gewicht aan het feit dat de bestuurder van de motorfiets minimaal 9 en maximaal 37 kilometer per uur harder dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, ondanks het feit dat niet duidelijk is hoe hard hij precies reed. De rechtbank gaat er gelet op de impact van de aanrijding echter van uit dat de bestuurder van de motorfiets substantieel te hard heeft gereden binnen de bebouwde kom.

De rechtbank is verder van mening dat de bestuurder van de motorfiets als verkeersdeelnemer oplettend diende te zijn en tot op zekere hoogte rekening diende te houden met fouten van andere weggebruikers. Hij hoefde de echter niet op bedacht te zijn dat de automobilist plotseling uit haar parkeervak zou wegrijden en al helemaal niet dat zij direct de weg zou oversteken om te gaan keren. Dat geldt temeer nu de automobilist geen richting naar links heeft aangegeven, aldus de rechtbank. In de gegeven omstandigheden kon de bestuurder van de motorfiets niet om de automobilist heen rijden. Dat had misschien wel gekund als de automobiliste rechtdoor was gaan rijden in dezelfde rijrichting als de bestuurder van de motorfiets, zo beredeneert de rechtbank. De bestuurder van de motorfiets heeft wel afgeremd maar een aanrijding niet kunnen vermijden. Dat impliceert dat de snelheid waarmee hij reed heeft bijgedragen aan het ongeval. Als hij voorafgaand aan de aanrijding minder (te) hard had gereden zou hij mogelijk een ongeluk hebben kunnen voorkomen dan wel zou het ongeval minder ernstige gevolgen hebben gehad, aldus de rechtbank. Andere fouten heeft de bestuurder van de motorfiets volgens de rechtbank níét gemaakt.

Alles omstandigheden overziende is de rechtbank van oordeel dat de oorzaak van het ongeval in overwegende mate, te weten voor 60%, aan de automobilist kan worden toegerekend en voor 40% aan de bestuurder van de motorfiets. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van de billijkheidscorrectie. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het verwijt van de automobilist ernstiger vindt dan het verwijt dat aan de bestuurder van de motorfiets kan worden gemaakt. Andere omstandigheden om te corrigeren ziet de rechtbank niet. Beide partijen hebben ook ernstig letsel opgelopen.

Conclusie 
De rechtbank is van oordeel dat het verwijt van de automobilist ernstiger is dan het verwijt dat aan de bestuurder van de motorfiets kan worden gemaakt en komt uiteindelijk tot een schadevergoedingsplicht van 60% voor de (WAM-verzekeraar van de) automobilist. Daarmee lijkt de bestuurder van de motorfiets er enigszins bekaaid van af te komen, aangezien 1) niet vast is komen te staan met hoeveel kilometer per uur de bestuurder van de motorfiets de maximumsnelheid heeft overschreden, 2) de bestuurder van de motorfiets behalve de overschrijding van de maximumsnelheid géén verkeersfouten heeft gemaakt, daar waar de automobilist meerdere verkeersfouten heeft gemaakt (geen voorrang verlenen, onvoldoende over schouder kijken en geen richting aangeven) en 3) de rechtbank juist benadrukt dat een voorrangsfout in het verkeersrecht in het algemeen zwaarder weegt dan een overschrijding van de maximumsnelheid.

U kunt de uitspraak hier teruglezen.

(Bron: Jeroen Bosch Advocaten)