Vorige week vond in de Tweede Kamer het commissiedebat Slachtofferbeleid plaats. Tijdens dat debat is het ook gegaan over het doorrijden na een verkeersongeval. Een aanname is dat in die gevallen vaak alcoholgebruik een rol speelt. Het CDA dringt in een motie aan op aanscherping van de richtlijnen.

Evert-Jan Slootweg (CDA)

Kamerlid Evert-Jan Slootweg (CDA): “Nu is het zo dat als een doorrijder zich binnen een bepaalde tijd — soms is dat 12 uur, soms 24 uur — na de aanrijding bij de politie meldt, dit geen consequenties heeft voor de strafmaat. Omdat in zo’n situatie de alcohol binnen die tijd uit het bloed verdwenen is, is het een ideale manier om te verdonkeremanen dat men onder invloed was op het moment dat de aanrijding plaatsvond. Nu zou toch écht de norm moeten zijn, dat je gewoon niet doorrijdt na een ongeval.”

De Vereniging Verkeersslachtoffers is er een voorstander om de termijn voor doorrijders, vastgelegd in artikel 184 van de Wegenverkeerswet, te verkorten naar drie uur. Het CDA wil de termijn eigenlijk helemaal geschrapt zien, maar vindt de voorgestelde drie uur het maximum. Daartoe werd door Slootweg een motie ingediend.

Motie ontraden
Minister Weerwind (Rechtsbescherming) erkende in een reactie op de motie dat doorrijden na een ongeval, zeker bij letsel of overlijden, streng moet worden bestraft. “Om die reden is per 1 januari 2020 de maximumstraf voor doorrijden na een geval verhoogd van drie maanden naar één jaar. Laat ik vooropstellen dat niet iedereen die doorrijdt na een ongeval dit bewust of met kwade zin doet. Soms is een ongeval niet opgemerkt of ontstaat er paniek, met een vluchtreactie tot gevolg. Dat laatste keur ik ook niet goed, maar dat is wel menselijk. De 12 uurstermijn zoals die is opgenomen in artikel 184 van de Wegenverkeerswet is voor dit soort gevallen bedoeld. Het stimuleert mensen, als het besef komt dat er een ongeluk is geweest, om zich alsnog te melden. Dat is ook in het belang van de slachtoffers. Uitsluiting van vervolging voor doorrijden na een ongeval geldt expliciet niet voor die gevallen waarbij het slachtoffer in hulpeloze toestand wordt achtergelaten. Gelet op deze argumentatie, meneer Slootweg, kan ik niet anders dan de motie ontraden.”