Op 13 juli 2022 wees de rechtbank Rotterdam een vonnis in een zaak over whiplashklachten na een verkeersongeval waarbij ook voor het ongeval al acute nekklachten en rugklachten aanwezig waren.

Door mr. Dirk van der Wulp

De feiten in deze zaak
De eisende partij in deze zaak raakte op 12 mei 2016 betrokken bij een verkeersongeval toen zijn auto werd aangereden door een wegrijdende auto. Allianz erkende aansprakelijkheid voor het ongeval. Het slachtoffer had zich op 9 mei 2016, dus drie dagen voor het ongeval, bij een fysiotherapeut gemeld met acute nekklachten waardoor hij zijn nek niet meer kon bewegen. Ook na het ongeval ervaarde het slachtoffer nekklachten. Hij bezocht na het ongeval, naast zijn huisarts, opnieuw een fysiotherapeut en daarnaast een neuroloog. Ook volgde hij een revalidatietraject, hetgeen hij voortijdig afbrak omdat hij stelde de vervoerskosten niet meer te kunnen betalen. De klachten waren dusdanig dat hij zich ook op zijn werk ziek meldde. Zijn tijdelijk dienstverband werd vervolgens niet verlengd. Op 1 maart 2019 is het slachtoffer na lange tijd weer in loondienst gaan werken.

In een eerdere deelgeschilbeschikking van 6 augustus 2018 bepaalde de rechter in deze zaak dat Allianz een aanvullend voorschot aan het slachtoffer diende te betalen maar dat over het causaal verband tussen het ongeval uit 2016 en de nekklachten van het slachtoffer nog geen beslissing kon worden genomen omdat hij voor het ongeval immers ook acute nekklachten had.

De vorderingen
In deze procedure vorderde het slachtoffer een aanvullend schadebedrag van € 27.846,21 van Allianz. Dit betrof vooral het door het slachtoffer gestelde verlies van arbeidsvermogen.  De kernvraag in de procedure was daarmee of Allianz nog betalingen aan het slachtoffer diende te doen van de letselschade die hij door het ongeval claimde geleden te hebben en zo ja voor welk bedrag. Ook liep er in deze zaak een debat over de vraag of eiser had voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht.

Het oordeel van de rechter
De rechter oordeelde allereerst dat het bij deze letselschade draait om de vraag of er causaal verband bestaat tussen enerzijds het ongeval van 12 mei 2016 en anderzijds de door het slachtoffer gestelde klachten en beperkingen en de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid. Eiser stelde in de procedure dat hij door het ongeval nekklachten met ernstige bewegingsbeperkingen van de nek en daarnaast rug-, schouder- en cognitieve klachten had opgelopen, als gevolg waarvan hij jarenlang arbeidsongeschikt zou zijn geweest.

Allianz bestreed dat er sprake was van causaal verband en stelde ondermeer (1) dat de klachten van het slachtoffer niet waren terug te voeren op objectieve medische afwijkingen, (2) eiser al nekklachten voor het ongeval had en ook de rugklachten pre-existent van aard waren omdat ook hiervoor voor het ongeval de huisarts al was ingeschakeld, (3) dat de nekhernia die bij het slachtoffer was geconstateerd geen ongevalsgevolg was en (4) dat het slachtoffer voor en na het ongeval bij nog meer aanrijdingen betrokken was geweest, waarover hij geen informatie had verstrekt.

De rechtbank overwoog dat tussen partijen vast stond dat er bij het slachtoffer een nekhernia was geconstateerd maar dat niet kon worden vastgesteld dat deze ongevalsgevolg was. Daarnaast had het slachtoffer na het ongeval consequent en stelselmatig over pijn aan zijn nek, rug en schouder geklaagd en werden deze klachten ook medisch bevestigd. De rechtbank overwoog dan ook dat er voldoende juridisch causaal verband bestond tussen het ongeval en deze klachten en dat een medisch objectiveerbare afwijking niet vereist is. Voor het ongeval had het slachtoffer geen vergelijkbare klachten, aldus de rechtbank. De nekklachten waarmee het slachtoffer enkele dagen voor het ongeval naar een fysiotherapeut ging betroffen acute nekklachten, die op de dag van het ongeval waren verholpen, zoals door de fysiotherapeut in de letselschadezaak was bevestigd. Wat betreft de pre-existente rugklachten oordeelde de rechter dat deze niet vergelijkbaar waren met de klachten die het slachtoffer uitte na het ongeval. Ook de overige aanrijdingen vormden geen obstakel om causaal verband aan te nemen omdat niet vast stond dat eiser bij die aanrijdingen betrokken was danwel dat niet vaststond dat hierbij door hem letsel was opgelopen. De rechtbank concludeerde dus tot causaal verband tussen het ongeval en de nek-, schouder- en rugklachten van het slachtoffer. Wel oordeelde de rechtbank, anders dan eiser had gesteld, dat deze klachten slechts tijdelijk hebben bestaan, namelijk tot maart 2017. Na die tijd volgde het slachtoffer namelijk geen behandelingen meer noch raadpleegde hij artsen. Ook brak hij het revalidatietraject zelf af en werd dit ook nadien niet meer opgestart. De rechtbank oordeelde dat eiser als gevolg van de gezondheidsklachten die in verband staan met het ongeval ernstige bewegingsbeperkingen van zijn nek ondervond, hetgeen uit de medische informatie bleek. Zijn tijdelijk dienstverband werd dan ook, aldus de rechtbank, niet verlengd als gevolg van het ongeval. Een expertise was daarmee ook niet meer nodig.

Vervolgens werd de vraag beantwoord of er sprake was van een schending van de schadebeperkingsplicht door bijvoorbeeld de revalidatietherapie voortijdig af te breken. De rechtbank stelde dat dit niet het geval was omdat eiser vrij was in zijn keuze om zijn therapeuten te kiezen en al tijdig was begonnen met een revalidatietraject. Het feit dat eiser de revalidatie afbrak was volgens de rechtbank niet relevant meer omdat er niet is vastgesteld dat eiser nadien nog klachten had. De rechtbank hield voor het verlies van verdienvermogen een looptijd aan tot juni 2017 en bepaalde het inkomensverlies op € 8.767,67. Ook werd, naast smartengeld, een vergoeding voor huishoudelijke hulp, medische kosten en reis- en parkeerkosten begroot en werden buitengerechtelijke kosten toegewezen. Na aftrek van de al betaalde voorschotten van € 8.500,- diende Allianz nog € 3.396,38 aan eiser te betalen en  € 4.365,29 aan buitengerechtelijke kosten.

Tot slot
De rechtbank heeft op grond van art. 6:97 BW de mogelijkheid de bevoegdheid de schade te begroten, hetgeen in deze zaak dus ook gebeurde. Hierdoor kan een al langer lopend conflict met een verzekeraar soms ook zonder aanvullend deskundigenbewijs in een bodemprocedure tot een einde worden gebracht. In deze zaak was sprake van pre-existente klachten die aan het aannemen van causaal verband uiteindelijk niet in de weg stonden. Van belang hierbij was dat er medisch duidelijk was gedocumenteerd wat het verschil tussen de klachten voor en na het ongeval waren, ook wanneer dit in beide gevallen om nek- en rugklachten ging.

De uitspraak is hier terug te lezen.

(Bron: Jeroen Bosch Advocaten)