Een glansrijke en emotionele overwinning voor een van de cliënten van Jeroen Bosch Advocaten. Nadat cliënt op 7 november 2020 betrokken was bij een verkeersongeval, werd hij door zijn eigen verzekeraar Centraal Beheer Achmea beticht van fraude. Cliënt werd samen met zijn vrouw uit de verzekering gegooid, moest opdraaien voor de gemaakte onderzoekskosten en kwam te staan in het incidentenregister. Ruim anderhalf jaar later oordeelt de commissie van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) dat dat ten onrechte is gebeurd. Sterker nog: het Kifid heeft de indruk dat Centraal Beheer cliënt bepaalde verklaringen heeft willen laten doen of woorden in de mond heeft willen leggen.

Door mr. Demen Bülbül

Ongeval van 7 november 2020
Cliënte raakte op 7 november 2020 betrokken bij een verkeersongeval. Cliënt reed omstreeks 5.50 uur in zijn auto over de Waaldijk te Dalem toen op enig moment een andere auto met grootlicht hem tegemoet reed. Die auto kwam met aanzienlijke snelheid aangereden en passeerde de auto van cliënt in een bocht. Cliënt constateerde dat de andere auto bij het passeren van zijn eigen weghelft afweek en heeft vervolgens snelheid geminderd, om de andere auto toch veilig te kunnen passeren. Cliënt kreeg echter onvoldoende ruimte van de andere auto en is vervolgens, al dan niet doordat de andere auto bij het passeren de achterzijde van de auto van cliënt raakte, in zijn auto van de Waaldijk en het aanliggend talud af gereden.

De auto van cliënt is uiteindelijk hevig beschadigd onderaan de Waaldijk tot stilstand gekomen, met de neus naar de dijk toe. Cliënt is door de impact van het ongeval even buiten bewustzijn geweest. Nadat hij bijkwam heeft hij zijn broer opgebeld. Die is ter plaatse gekomen en heeft cliënt veilig naar huis gebracht. Vervolgens is de broer van cliënt teruggegaan naar de Waaldijk om foto’s te maken en eventuele sporen te bekijken. De broer van cliënt heeft omstreeks 07.16 uur de hulpdiensten gebeld. Op 9 november 2020 heeft de vrouw van cliënt de schade telefonisch gemeld bij zijn verzekeraar Centraal Beheer, waar een allriskverzekering was afgesloten op de auto van cliënt. Een schadeformulier, getekend op 7 november 2020, is op 22 november 2022 verstuurd aan Centraal Beheer.

Centraal Beheer beticht cliënt van fraude

Op 16 november 2020 ontving cliënt van de afdeling Schade & Inkomen van Centraal Beheer een brief waarin aan cliënt werd meegedeeld dat de zogenoemde aanschafwaarderegeling van toepassing is. Er werd cliënt meegedeeld dat de aanschafwaarde van de auto € 41.450,33 bedraagt en dat het bedrag, indien er geen bijzonderheden aan het licht zouden komen, binnen enkele dagen zou worden overgemaakt.

Op 1 december 2020 ontving cliënt van Centraal Beheer echter het bericht dat de behandeling van zijn dossier intern was overgedragen aan de afdeling Speciale Zaken. Tevens werd cliënt meegedeeld dat Centraal Beheer een toedrachtonderzoeker heeft ingeschakeld om de toedracht van het ongeval nader te onderzoeken. In het kader van een toedrachtsonderzoek heeft de onderzoeker op 7 december 2020 en 16 december 2020 een interview afgenomen met cliënt en diens vrouw. Verder is de voertuigelektronica en de Event Data Recorder (EDR) van de auto uitgelezen door Post-Crash Voertuig Diagnose.

Op 26 januari 2021 heeft Centraal Beheer cliënt geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek. Centraal Beheer stelde zich op het standpunt dat ten aanzien van de aanwezigheid van een ander voertuig bij de aanrijding, de gereden snelheid ten tijde van het ongeval en het dragen van de gordel de verklaringen van cliënt tegenstrijdig zijn geweest met de onderzoeksbevindingen. Centraal Beheer heeft in zijn brief van 26 januari 2021 gedreigd de verzekeringsovereenkomst te beëindigen, de autoschade niet uit te keren en cliënt op te laten draaien voor alle kosten, waaronder de onderzoekskosten die Centraal Beheer had gemaakt. Een en ander heeft Centraal Beheer overigens gedaan zonder enige juridische duiding.

Het verwijt dat Centraal Beheer aan cliënt maakt is dat cliënt Centraal Beheer opzettelijk heeft proberen te misleiden door onwaar dan wel tegenstrijdig te verklaren over het ongeval. Daarmee heeft cliënt volgens Centraal Beheer zijn informatieplicht geschonden.

Cliënt heeft zich vervolgens tot ons kantoor gewend en op eigen initiatief een contra-expertise laten verrichten. Met deze contra-expertise was een bedrag van € 3.513,63 gemoeid, welk bedrag door cliënt zelf is voorgeschoten. Bij brief van 4 maart 2021 heeft cliënt zich verweerd tegen de aantijgingen van Centraal Beheer.

Bij brief van 12 april 2021 heeft Centraal Beheer verklaard dat cliënt opzettelijk onwaar heeft verklaard over de toedracht van het ongeval. Weliswaar acht Centraal Beheer ‘verval van uitkering niet gerechtvaardigd’ waardoor de autoschade zal worden uitgekeerd aan cliënt, maar Centraal Beheer stelt dat zij door onwaarheden van cliënt schade heeft geleden. Centraal Beheer schrijft dat de onderzoekskosten à € 6.418,91 die zij heeft gemaakt in mindering brengt op de autoschade van cliënt, omdat deze kosten volgens Centraal Beheer te kwalificeren zijn als schade in de zin van artikel 6:96 BW. Ofschoon Centraal Beheer ‘verval van uitkering niet gerechtvaardigd acht’, blijft Centraal Beheer erbij dat cliënt fraude heeft gepleegd. Centraal Beheer schrijft dat cliënt is geregistreerd in het incidentenregister, dat de autoverzekering per direct is beëindigd, dat er een melding is gedaan bij het CBV en dat er een interne aantekening is gemaakt. Daarnaast bracht Centraal Beheer het fraudeloket van het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit op de hoogte.

Juridisch kader
Op grond van artikel 7:941 lid 2 BW was cliënt verplicht om Centraal Beheer alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor Centraal Beheer van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen. Volgens Centraal Beheer heeft cliënt de in voorgenoemd artikel neergelegde mededelingsplicht opzettelijk geschonden.

Relevant is dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij de beantwoording van de vraag of de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde met de schending van de in artikel 7:941 lid 2 BW bedoelde mededelingsplicht het opzet heeft gehad de verzekeraar te misleiden, dient te worden onderzocht of hij daarbij de bedoeling heeft gehad de verzekeraar te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die de verzekeraar zonder die schending niet zou hebben verstrekt.

De beslissende vraag is dus of cliënt Centraal Beheer heeft proberen te misleiden door onwaar dan wel tegenstrijdig te verklaren, en of cliënt daarbij het opzet heeft gehad om Centraal Beheer te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die Centraal Beheer zonder de schending van de mededelingsplicht niet zou hebben verstrekt.

Argumenten Centraal Beheer en weerlegging door de commissie
Volgens Centraal Beheer heeft cliënt haar op drie aspecten opzettelijk proberen te misleiden door onwaar dan wel tegenstrijdig te verklaren, namelijk ten aanzien van:

  • de gereden snelheid ten tijde van het ongeval,
  • de aanwezigheid van een ander voertuig bij de aanrijding,
  • en het dragen van de gordel.

Bovengenoemde aspecten worden hierna afzonderlijk besproken. Tevens wordt het oordeel van de commissie ten aanzien van elk aspect besproken.

De gereden snelheid
Centraal Beheer stelt dat uit het rapport van Post-Crash Voertuig Diagnose volgt dat cliënt met een snelheid van 100 tot 110 kilometer per uur reed. Cliënt heeft zowel op de achterkant van het schadeformulier als in de gesprekken op 7 december 2020 en 16 december 2020 verklaard dat hij met een snelheid van 40 tot 50 kilometer per uur reed. Centraal Beheer wijst onder andere op het rapport van Post-Crash Voertuig Diagnose. Daaruit blijkt dat de auto voor de eerste ‘Front-Crash trigger’ reed met een snelheid van meer dan 100 kilometer per uur. Op het moment van die ‘event trigger’ is echter een snelheid geregistreerd van 39 kilometer per uur.

Cliënt heeft de vraag over de gereden snelheid zo begrepen dat werd gevraagd naar de snelheid vlak voor en ten tijde van het ongeval. Cliënt heeft voor de bocht namelijk moeten remmen en heeft vervolgens ingestuurd om de bocht te maken, alwaar de auto van de dijk is geraakt. Op dat moment reed cliënt gevoelsmatig 40 tot 50 kilometer per uur. Op de vraag van de onderzoeker of het zou kunnen dat cliënt harder heeft gereden, heeft cliënt geantwoord dat dat inderdaad zou kunnen, maar dat hij dat niet met zekerheid kon zeggen omdat het een heftig ongeval was en hij zich de gebeurtenissen nier meer exact kon herinneren.

De commissie is van oordeel dat de vraag van Centraal Beheer aan cliënt over de gereden snelheid, niet duidelijk is geformuleerd in die zin dat niet duidelijk is gemaakt op welk moment werd gedoeld met die vraag. Daarbij is volgens de commissie van belang dat op basis van het onderzoek niet duidelijk is geworden op welke plek exact de crash trigger in werking is gesteld en welk moment dus als ongeval is geregistreerd. De verklaring van cliënt dat hij tussen de 40 en 50 kilometer per uur reed, komt overeen met de snelheid die is geregistreerd op het moment van de event trigger. De omstandigheid dat uit het onderzoek is gebleken dat cliënt vlak voor het ongeval een moment 110 kilometer per uur heeft gereden, brengt niet mee dat kan worden aangenomen dat cliënt over de gereden snelheid tijdens het ongeval opzettelijk onjuist heeft verklaard.

De commissie neemt mee dat de onderzoeker van Centraal Beheer cliënt op verschillende manieren en sturend heeft gevraagd of cliënt beseft dat hij met een snelheid van 110 kilometer per uur heeft gereden waar 60 kilometer per uur was toegestaan (in feite 80 kilometer per uur). Ook heeft hij verschillende keren aan de vrouw van cliënt haar mening gevraagd over de gereden snelheid. Dat is voor het onderzoek niet relevant, aldus de commissie. Hierdoor ontstaat volgens de commissie de indruk dat de onderzoeker cliënt bepaalde verklaringen heeft willen laten doen of woorden in de mond heeft willen leggen. En dat terwijl cliënt duidelijk en meerdere keren in het gesprek met de onderzoeker had verklaard dat hij zich de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, waaronder de snelheid die hij op de dijk vlak voor en tijdens het ongeval heeft gereden, niet goed kan herinneren en dat hij de vragen heeft beantwoord vanuit zijn beleving van de gebeurtenissen. Die beleving kan afwijken van wat er feitelijk is gebeurd.

De aanwezigheid van een ander voertuig bij de aanrijding
Cliënt heeft verklaard dat er sprake was van een aanrijding met een ander roodkleurig voertuig. Later, in de gesprekken op 7 december 2020 en 16 december 2020, verklaarde cliënt dat hij niet met zekerheid kon zeggen of hij is geraakt door het andere voertuig. Centraal Beheer stelt zich op het standpunt dat er geen aanrijding met een ander voertuig is geweest. Volgens Centraal Beheer heeft cliënt onwaar dan wel tegenstrijdig verklaard over de aanrijding en daarmee over de toedracht van de schade, met het doel de hoge snelheid waarmee hij op dat moment reed te maskeren en om de schuld te verleggen naar de andere auto.

Ook dit betoog van Centraal Beheer volgt de commissie niet. De commissie wijst op het feit dat cliënt zijn verklaring over de toedracht meteen heeft genuanceerd in het eerste gesprek met de onderzoeker op 7 december 2020. De commissie acht aannemelijk dat de beleving van cliënt afwijkt van wat feitelijk is gebeurd. Deze discrepantie brengt echter niet mee dat sprake is geweest van opzettelijk handen. De commissie neemt verder in aanmerking dat voor recht op uitkering niet van belang was of de auto van consument was geraakt door een ander voertuig, daar de auto van cliënt allrisk verzekerd was en hij op basis van de polisvoorwaarden dus sowieso recht had gehad op een vergoeding.

Het dragen van de gordel
Cliënt blijkt de gordel niet gedragen te hebben tijdens het ongeval. Op het schadeformulier was ingevuld dat cliënt de gordel had gedragen. Tijdens de gesprekken met de onderzoeker op 7 december 2020 en 16 december 2020 heeft cliënt zijn standpunt over het gordelgebruik echter genuanceerd, door te zeggen dat hij niets met zekerheid kan zeggen. De commissie hecht verder waarde aan het feit dat cliënt in het tweede gesprek uit zichzelf, en zonder dat hij wist dat uit het onderzoek van Centraal Beheer was gebleken dat hij de gordel niet droeg, heeft verklaard dat hij er niet zeker over was of hij de gordel droeg ten tijde van het ongeval. Volgens de commissie is onvoldoende gebleken dat de consument hierbij het opzet heeft gehad om Centraal Beheer de misleiden.

Conclusie
Het oordeel van de commissie is glashelder: géén van de door Centraal Beheer aangevoerde omstandigheden leidt tot de conclusie dat kan worden aangenomen dat cliënt opzettelijk onwaar of tegenstrijdig heeft verklaard met de bedoeling een uitkering te ontvangen waarop hij (dacht dat hij) geen recht had. Centraal Beheer moet de registratie in het Incidentenregister verwijderen, de melding van het Incidentenregistratie aan het CBV intrekken, de registratie van de persoonsgegevens van cliënt en zijn vrouw in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR intrekken en een eventuele melding van de beëindiging van de verzekering aan de Stichting CIS ongedaan maken. Daarnaast moet Centraal Beheer een bedrag van € 10.932,54 vergoeden aan cliënt, welk bedrag voor het overgrote deel is opgebouwd uit de onderzoekskosten à € 6.418,91 die Centraal Beheer zelf had gemaakt en wilde afwentelen op cliënt en de onderzoekskosten à € 3.513,63 die cliënt had gemaakt voor het laten verrichten van een contra-expertise.

De (bindende) uitspraak wordt binnenkort gepubliceerd op de website van het Kifid en kunt u hier alvast teruglezen.

(Bron: Jeroen Bosch Advocaten)