Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 11 december 2018 als eerste gerechtshof in Nederland geoordeeld dat verzekeraar Aegon € 10.000,00 extra smartengeld moest betalen aan een slachtoffer van een letselschade voor een stroperige afwikkeling. Jan Lefers stond het slachtoffer in zijn juridische strijd tegen Aegon bij en legt uit waarom dit arrest bijzonder is.
De feiten
De man zat samen met zijn vrouw op 28 juli 1999 in de auto, toen zij van achteren werden aangereden door een bij Aegon verzekerde auto. Beiden kregen whiplashklachten. Zij had een gebroken nekwervel. In december 1999 wendden zij zich tot een letselschade advocaat. Deze advocaat heeft Aegon aansprakelijk gesteld voor de schade van de vrouw. Deze schade werd in december 2005 geregeld voor een totaalbedrag van €135.554,56.
De aansprakelijkstelling voor de schade van de man vond pas plaats in juli 2002. Deze schade sleepte zich voort, omdat er veel discussiepunten waren. Bijna 20 jaar later gaf het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een eindarrest en kwam er een einde aan een lange juridische strijd van de man. Het slachtoffer kreeg uiteindelijk een schadevergoeding van €573.660,33 toegekend, bestaande uit verlies aan arbeidsvermogen, materiële schade, gedeeltelijk nog niet betaalde buitengerechtelijke kosten, smartengeld en wettelijke rente. Onderdeel van zijn schadevergoeding was een bedrag van €15.000,00 als vergoeding voor zijn smartengeld. Bovenop dit bedrag van €15.000,00 kreeg het slachtoffer nog een extra schadevergoeding van €10.000,00 smartengeld, omdat Aegon zijn letselschade niet voortvarend genoeg had behandeld.
Het bijzondere van dit arrest
Het is de eerste keer dat een Gerechtshof in Nederland een aparte schadevergoeding toewijst voor onzorgvuldige schadeafwikkeling. De Rechtbank Zutphen had dit bedrag in eerste instantie nog afgewezen.
Bijzonder is ook dat het Hof voor de stroperige afwikkeling een apart bedrag aan smartengeld toewijst, te weten €10.000,00 als extra bedrag naast het al toegewezen bedrag van €15.000,00 voor puur de gevolgen van het onderhavige ongeval. De man had oorspronkelijk een bedrag van €85.000,00 als verhoging gevraagd, maar het Hof oordeelde dat €10.000,00 extra redelijk was. In de praktijk zien wij soms dat er een verhoging plaatsvindt van het oorspronkelijke bedrag aan smartengeld, maar nu werd apart een bedrag toegekend. In de literatuur is dit onderwerp al door vele schrijvers behandeld, maar tot nu toe hadden hogere rechters in Nederland zo’n schadevergoeding nog niet toegewezen.
Waarom was deze letselschade nou zo stroperig?
Allereerst waren er veel vragen bij Aegon, omdat de man Aegon pas na drie jaren aansprakelijk stelde voor zijn schade. De man verklaarde dit door uit te leggen dat hij de eerste jaren vooral druk bezig was met de begeleiding van zijn echtgenote, omdat haar letsel eerst ernstiger leek te zijn en dat hij druk bezig was met zijn werk op zijn boerderij.
Na de aansprakelijkstelling ontstond een forse discussie over de medische causaliteit. In 2005 oordeelde Aegon dat het causaal verband voldoende was vastgesteld. Deze mening werd vervolgens in 2007 weer ingetrokken. Pas in 2009 werd er door de man via een voorlopig deskundigenbericht de inschakeling van een neuroloog afgedwongen, waarna vast kwam te staan dat het medisch causaal verband toch was gegeven.
Al die tijd kwam een inhoudelijke schaderegeling niet op gang en werden er tot 2006 geen voorschotten betaald aan de man. Pas in 2006 ontving hij een eerste voorschot van €7.500,00. Pas in 2010 kwam de bevoorschotting pas serieus op gang, waarbij er tot november 2013 (het moment dat Aegon de onderhandelingen over de regeling van de schade afbrak) in totaal €170.000,00 werd bevoorschot. De Rechtbank oordeelde uiteindelijk dat daar nog €104.000,00 bij moest komen en in hoger beroep werd dit nog meer tot uiteindelijk in totaal €573.660,33.
De man had in 2003 gekozen om de boerderij, waarop hij werkzaam was, fors te verbouwen om aan zijn arbeidsongeschiktheid tegemoet te komen. De kosten hiervan werden door hem zelf gefinancierd door een hypothecaire lening. Na enige jaren liep de man vast in zijn bedrijfsvoering en kon hij zijn werkzaamheden als boer niet meer goed uitvoeren. De man kwam hierdoor ook in de financiële problemen, met als gevolg een schuldsanering, die leidde tot een herfinanciering van de boerderij en aflossing van een deel van de schulden. De man werd gedurende enige tijd ook opgenomen in een psychiatrische inrichting, omdat hij het allemaal niet meer aankon.
Het Gerechthof oordeelt als volgt
“4.30. Uit deze lange reeks van correspondentie rijst het beeld op van een bijzonder stroperig letselschadedossier. Naar de ervaring van dit hof was een dergelijke trage afhandeling door verzekeraars echter niet ongebruikelijk voor dit soort zaken in de periode tot 2006. In dat jaar heeft, na drie jaar overleg tussen betrokken partijen, de letselschadebranche gezamenlijk de verantwoordelijkheid genomen om letselschadezaken sneller af te handelen door het opstellen van de eerste Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL), waarin toen 20 beginselen zijn opgenomen voor een voortvarend(er) afwikkeling van letselschadezaken. De GBL stelt het slachtoffer centraal.
In beginsel 12 was opgenomen (in 2012 vervangen door de Medische Paragraaf): “Als een medisch traject nodig is, beperkingen partijen de belasting daarvan voor het slachtoffer. Zij streven naar tempo, objectiviteit en dialoog.” Voorts was opgenomen dat de schadebehandeling voortvarend wordt afgerond, dat iedere stap vlot wordt gezet en dat gestreefd wordt naar een afronding van de schadebehandeling binnen 2 jaar na het ongeval; als deze termijn niet wordt gehaald dan evalueren partijen jaarlijks en worden passende maatregelen genomen (beginsel 5). Als de verzekeraar aansprakelijkheid heeft aanvaard worden voorschotten gegeven en worden onbetwiste delen van vergoedingen uitgekeerd (beginsel 11). In 2012 heeft een herziening van de GBL (met de Medische Paragraaf) plaatsgevonden waarin onder meer tien gedragsregels zijn opgenomen. Voor de beoordeling of de wijze van behandeling van dit dossier door Aegon onrechtmatig handelen ten opzichte van [appellant] oplevert kan niet met de maatstaven van nu (2018) op de afwikkeling van deze letselschadezaak teruggekeken worden, maar dient leidend te zijn wat de gebruikelijke gang van zaken indertijd was bij de afwikkeling van dit soort gecompliceerde letselschadezaken, waarbij ook rekening wordt gehouden met de invoering van de GBL in 2006, die toen in ieder geval ook voor Aegon als leidraad voor de afwikkeling van de onderhavige zaak gold.”
De beslissing
“4.31 Hetgeen Aegon echter verweten kan worden, ook als de gebruikelijke, trage wijze van behandeling in de jaren voor 2006 als uitgangspunt genomen wordt, is de plotselinge koerswijziging die lijkt te zijn ingezet met de komst van een nieuwe schadebehandelaar bij Cunningham, blijkend uit de inhoud van de brief van 21 augustus 2007. Nadat vanaf half 2006 is gediscussieerd over de persoon van een arbeidsdeskundige wordt in deze brief voor het eerst het standpunt ingenomen dat voor de inschakeling van een dergelijke deskundige een beperkingenprofiel onmisbaar is, terwijl die eis in de voorafgaande correspondentie (zo’n zes brieven over en weer gedurende een jaar) niet gesteld wordt. [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat Aegon geweigerd heeft een verzekeringsarts in te schakelen, terwijl dit een gebruikelijke oplossing is in dit soort zaken als er geen rapport van een neuroloog voorhanden is (maar wel andere medische informatie) en een onderzoek moet plaatsvinden door een arbeidsdeskundige. Niet verklaard wordt door Aegon waarom niet eerder een verzekeringsarts is ingeschakeld, nu de rapportage van de neuroloog op zich liet wachten door de slepende discussie over welke neuroloog benoemd diende te worden.
Voorts wordt in de brief van 21 augustus 2007 en de daarop volgende brieven van Cunningham van 31 oktober 2007 en 20 december 2007 de medische causaliteit in twijfel getrokken op basis van een brief van de door Aegon ingeschakelde medisch adviseur [medisch adviseur] van 17 december 2007, die de diagnose onvoldoende onderbouwd achtte. Diezelfde medisch adviseur achtte echter in 2005 (bij brief van 6 juni 2005) de diagnose wel voldoende onderbouwd.
Deze koerswijzigingen hebben de toch al niet voortvarend gevoerde onderhandelingen nog verder vertraagd en gecompliceerd. Begrijpelijk en aannemelijk is dat [appellant] hierdoor niet alleen gefrustreerd is geraakt, maar dat zijn psychische toestand, die toch al fragiel was (waarmee Aegon in elk geval al sinds de opname van 2005/2006 bekend was), daardoor is verslechterd.
Daarbij komt dat pas in 2006 het eerste (zeer beperkte) voorschot van €7.500,- is betaald, nadat daar meerdere malen om was gevraagd, terwijl de verdere bevoorschotting pas in mei 2010 (meer dan 10 jaar na het ongeval) op gang is gekomen.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden acht het hof de wijze van behandeling van dit dossier door Aegon, onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens [appellant] . Het hof acht het aannemelijk dat [appellant] door deze onzorgvuldige (en trage) wijze van behandeling immateriële schade heeft opgelopen (naast de door hem opgelopen schade door het ongeval) en begroot deze schade naar redelijkheid en billijkheid op €10.000,-.”
In letselschade spreekt men dan over secundaire victimisatie: een slachtoffer van een letselschade wordt dan opnieuw slachtoffer, dit keer van een trage en onjuiste afwikkeling.
Slachtoffers staan sterker
Binnen verzekeringsland is er op dit moment veel aandacht voor de Gedragscode Behandeling Letselschade. Deze verplicht partijen binnen de letselschade om op een voortvarende en constructieve wijze problemen bij de behandeling van letselschade aan te pakken. Met deze uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de hand staan slachtoffers sterker ten opzichte van verzekeraars om een voortvarende afwikkeling van hun letselschade af te dwingen. Mocht een verzekeraar daar steken bij laten vallen, dan weet de verzekeraar sinds 11 december 2018 dat het slachtoffer daarvoor een extra schadevergoeding kan vragen. Het is de hoop dat dit verzekeraars aanzet tot een meer voortvarende afhandeling van letselschade en hen ook een financiële prikkel geeft om dit goed ter hand te nemen.
(Bron: Lefers Advocaten)