Zodra het bij de ic’s code zwart wordt, vrezen artsen voor mogelijke juridisch gevolgen van hun keuzen. Dat is niet nodig, betogen Johan Legemaate en Maartje de Jong.

De coronapandemie leidt niet alleen tot een enorme druk op de ziekenhuiszorg, maar ook tot allerlei juridische ­gevolgen. Veel wettelijke en professionele regels kunnen niet worden toegepast zoals we dat gewend zijn. Juridische vragen doen zich nu ook voor over de mogelijke implicaties van ‘code zwart’.

Code zwart houdt in dat niet langer voor elke patiënt met een ic-indicatie een bed beschikbaar is en dat artsen dus moeten kiezen tussen patiënten die in beginsel elk een recht hebben op ic-zorg. Dat is een voor Nederland ongekende situatie en artsen willen voorkomen dat de ingrijpende beslissingen die zij mogelijk moeten nemen nadien tot juridisch gedoe kunnen leiden.

Zo’n situatie deed zich onlangs in België al voor, toen namens een ­patiënt in kort geding een ic-opname werd geëist. Begrijpelijk dus dat artsen maatschappelijke en juridische ‘rugdekking’ zoeken.

Rugdekking
In het Kamerdebat op 1 april jl. kwamen twee mogelijke vormen van rugdekking aan de orde: de formele toestemming van de overheid om te starten met een op code zwart gebaseerd beleid, en maatregelen om te voorkomen dat individuele artsen tuchtrechtelijke risico’s lopen door de ­keuzen die zij moeten maken in omstandigheden van schaarste op de intensive care.

Op de vraag of de overheid formeel toestemming kan geven voor een beleid op basis van code zwart antwoordde minister De Jonge in het ­Kamerdebat van 1 april dat daarvoor een wettelijke basis ontbreekt.

Op 8 april verklaarde hij wel dat er een zekere ministeriële verantwoordelijkheid is inzake het afkondigen van code zwart. Die zal eruit ­bestaan dat de minister daarover de Kamer zal informeren, zodat er voor alle betrokkenen (zowel publiek als zorgverleners) duidelijkheid is.

Dat is belangrijk omdat in het geval van code zwart de gebruikelijke ­medisch-inhoudelijke criteria voor goede zorg niet gehandhaafd kunnen worden. Over een cruciale vraag, ­namelijk of leeftijd een selectiecriterium mag zijn, was de minister op 8 april duidelijk: dat zal de regering, zo nodig met spoedwetgeving, voorkomen.

Voortouw beroepsgroep
Maar ondanks dat blijft het uitgangspunt dat de medische beroepsgroep het voortouw neemt bij het opstellen van de noodzakelijke richtlijnen, die dan vanzelfsprekend openbaar zullen zijn. Criteria voor selectie van ­patiënten op de ic staan nu al in het ‘Draaiboek pandemie’ van de vereniging voor ic-artsen. En ook artsen­organisatie KNMG en de Federatie van Medisch Specialisten werken, in overleg met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), aan een richtlijn voor een mogelijke situatie van code zwart. Daarbij is ook aan ethici om bijdragen gevraagd.

Het is niet nodig dat de overheid dergelijke richtlijnen formeel afkondigt. Door het gezag van de medische instanties die deze richtlijnen opstellen, zullen die richtsnoeren deel uitmaken van de door artsen in acht te nemen professionele standaard. Dat betekent dat van artsen mag worden verwacht dat zij zich aan die richtlijnen zullen houden.

Maar wat betekent dat dan voor ­juridische positie van artsen? Lopen artsen in een praktijk waarin code zwart van kracht is extra tuchtrechtelijke risico’s en is het nodig daarvoor nu juridische (nood)maatregelen te treffen? Naar onze mening niet.

Als de door de medische beroepsgroep opgestelde richtlijnen zoals hiervoor genoemd van kracht zijn, heeft dat ook betekenis voor de wettelijke verplichting van elke arts om te handelen als een goed hulpverlener. Deze zorgplicht van de arts moet dan worden beoordeeld in het licht van de zeer bijzondere omstandigheden van de huidige coronapandemie en de criteria die in de medische richt­lijnen voor code zwart worden genoemd.

Beslissen over leven en dood
Dat maakt het ethisch en emotioneel voor artsen uiteraard niet minder zwaar om onder hoge druk te moeten beslissen over leven en dood, waarbij de kans reëel is dat patiënten of hun naasten met die beslissing soms grote moeite zullen hebben, maar van extra juridische risico’s is geen sprake.

Waar de coronapandemie op het vlak van de organisatie van de ziekenhuiszorg momenteel tot zeer complexe vraagstukken leidt, is de stel­regel met betrekking tot juridische ­risico’s in wezen vrij simpel: nood breekt wet.

Mocht het in deze context komen tot tuchtklachten tegen individuele artsen of andere zorgverleners, dan zullen ook tuchtrechters de uitzonderlijke omstandigheden die zich nu voordoen terdege meewegen. Ook de inspectie zal daar dan bij het uitoefenen van toezicht, zoals de ­minister op 8 april ook liet weten, rekening mee moeten houden.

Johan Legemaate is als hoogleraar gezondheidsrecht verbonden aan het Amsterdam UMC en de UvA. Maartje de Jong is advocaat bij AKD NV te Amsterdam.

(Bron: De Volkskrant)